door: Mathieu Paapst | 31 mei 2012
Op grond van artikel 125a Ambtenarenwet dwong minister Rosenthal een ambassadeur zijn ‘Like’ aan de Facebookpagina ‘Geen regering met steun van de PVV’ in te trekken. Het is echter zeer de vraag of dit wetsartikel volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door de beugel kan. Bovendien kan datgene wat 125a beoogt te regelen heel goed onder het reguliere arbeidsrecht worden gebracht.
Al vanaf de jaren tachtig worden er door de regering stappen ondernomen om de arbeidsvoorwaarden en omstandigheden van ambtenaren gelijk te trekken met de marktsector. Met het Wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren worden nu de laatste grote verschillen weggenomen. Daarbij gaat het om de aanstelling, het ontslag en de rechtsbescherming van ambtenaren. Waar het wetsvoorstel geen verandering in gaat brengen is de verplichting voor een ambtenaar om zich te onthouden van “het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd”.
Waar een reguliere werknemer zijn mening wel vrij mag uiten, en vervolgens ook een zekere mate van bescherming krijgt ten opzichte van zijn werkgever, mag een ambtenaar dat op grond van het hierboven beschreven artikel 125a Ambtenarenwet niet, en kan daarom geen bescherming krijgen ten opzichte van de overheidswerkgever.
Dat dit mis kan lopen zagen we recent bij de kwestie van de Nederlandse ambassadeur in Zuid-Afrika. Deze had op zijn persoonlijke Facebookpagina een Like gegeven. Zou hij dat hebben gegeven aan het zogeheten ‘Polenmeldpunt’, dan was er waarschijnlijk niet zo veel aan de hand geweest; hij gaf echter zijn Like aan de pagina ‘Geen regering met steun van de PVV’. Volgens de PVV moet een ambassadeur zich echter onthouden van ‘dergelijke politieke propaganda’.
De minister van Buitenlandse Zaken Rosenthal gaf de PVV hierin gelijk en heeft de ambassadeur hier vervolgens op aangesproken. Volgens hem dienen Nederlandse ambassadeurs zich publiekelijk te onthouden van het geven van dergelijke persoonlijke politieke oordelen. De ambassadeur heeft de pagina inmiddels ge-unliked. Censuur met terugwerkende kracht dus.
De vrijheid van meningsuiting omvat meer dan het uiten van een mening. Het gaat er om dat men een opvatting kenbaar kan maken aan het publiek. Dit kan bijvoorbeeld ook door een expressie van de uitende persoon. Het geven van een Like valt hier dus onder. Het grondrecht is opgenomen in onze grondwet, maar tevens in enkele verdragen, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de Verenigde Naties.
Een grondrecht is echter niet absoluut en kan daarom door de wetgever worden beperkt. Aan die beperkingen worden echter strenge eisen gesteld. Zo moet het gaan om een beperking die bij wet is voorzien en die noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Artikel 125a is een dergelijke wettelijke beperking. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in het Sunday Times-arrest bepaald dat de beperking met voldoende precisie moet zijn geformuleerd zodat het gedrag erop kan worden afgestemd. De beperking mag dus geen vage termen bevatten. Bovendien dient de beperking noodzakelijk te zijn. Het Europees Hof heeft daarover in het Handyside-arrest bepaald dat er sprake moet zijn van een ‘pressing social need’. De vrijheid van meningsuiting geldt ook voor denkbeelden ‘that offend, shock or disturb’. Zonder die vrijheid kan een democratische samenleving volgens het Hof niet bestaan. De noodzakelijkheid van de beperking wordt daarom door het Hof streng getoetst.
Het is maar zeer de vraag of art. 125a aan deze strenge eisen voldoet.
Laten we eens kijken hoe dit in het reguliere arbeidsrecht zou zijn aangepakt. Daar treffen we geen bepaling aan die vergelijkbaar is met art. 125a Ambtenarenwet. Op grond van de arbeidsverhouding is er sprake van een hiërarchische relatie tussen werkgever en werknemer die invloed heeft op het kunnen uiten van een mening. Zo heeft de werkgever op grond van art. 7:660 BW een instructierecht. De werknemer is verplicht zich te houden aan redelijke voorschriften omtrent het verrichten van arbeid. Hoewel het daarbij in eerste instantie gaat om regels voor tijdens werktijd, is het niet ongebruikelijk om op grond van deze wettelijke bepaling ook regels te stellen voor het gebruik van social media buiten werktijd.
Zo hebben Apple, IBM en Intel al dergelijke regels opgesteld. De werkgever moet zich echter ook opstellen als een ‘goed werkgever’ waarbij hij rekening zal moeten houden met de privésfeer van de werknemer. Van een werkgever wordt op grond hiervan verwacht dat hij de grondrechten van de werknemers in redelijkheid respecteert. Het ingezette middel moet daarom evenredig zijn in verhouding tot het belang van de werkgever.
Daar staat weer tegenover dat van de werknemer een zekere mate van loyaliteit mag worden verwacht jegens zijn werkgever. De werknemer dient zich daarom te onthouden van handelingen en uitlatingen die het imago en de positie van de werkgever of het bedrijf kunnen schaden. Naarmate een werknemer in de onderneming een hogere positie heeft zal dit sterker gaan gelden. Onder het reguliere arbeidsrecht zou de ambassadeur daarom ook aangesproken kunnen worden op het geven van een Like. Alle reden dus om artikel 125a tegelijk met de komende wetswijziging te schrappen!
Mr. Mathieu Paapst is docent/onderzoeker bij het Centrum voor Recht & ICT, Rijksuniversiteit Groningen.