Digitale toekomst eu
Podium

De fictie van digitale soevereiniteit

Digitale soevereiniteit vraagt om duurzame samenwerking tussen lidstaten. | Beeld: Shutterstock

De Europese ambitie tot digitale soevereiniteit krijgt steeds meer gewicht, maar het begrip wordt in het publieke debat nog vaak verkeerd uitgelegd, stelt Kris Soebhag. Digitale soevereiniteit betekent geen volledige onafhankelijkheid, maar het vermogen om in een mondiale digitale infrastructuur zelf richting te geven aan technologie, data en governance.

Deze benadering sluit nauw aan bij het Europese streven naar Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA), waarin openheid en bescherming niet tegenover elkaar staan maar elkaar versterken. Het leidende adagium “open waar kan, beschermen waar moet” onderstreept dat weerbaarheid en samenwerking onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Digitale afhankelijkheden worden daarbij niet als inherent problematisch gezien, zolang Europa de strategische domeinen die publieke waarden raken onder eigen regie weet te houden.

Waar het politieke discours zich vooral richt op het loskomen van Big Tech, werkt de Europese Commissie aan een toetsbaar raamwerk dat samenwerking, transparantie en bestuurlijke controle moet versterken. Zo wordt digitale soevereiniteit een strategisch middel om Europese waarden en belangen te verankeren in de wereldwijde digitale orde, al is het veelzeggend dat het bijbehorende Europese raamwerk het woord autonomie zelf niet in de titel draagt.

Effectieve autonomie vraagt om meer dan technologische capaciteit of beleidsinstrumenten.

In heel Europa klinkt de roep om digitale soevereiniteit steeds luider. Beleidsmakers en bestuurders willen meer grip op data, infrastructuren en technologieën. Die ambitie is begrijpelijk. Europese regelgeving, investeringsprogramma’s, open source en gemeenschappelijke standaarden worden gepresenteerd als middelen waarmee Europa zijn digitale toekomst in eigen hand kan nemen.
Toch vereist effectieve autonomie meer dan technologische capaciteit of beleidsinstrumenten. Zij vraagt om bestuurlijke legitimiteit: transparante besluitvorming, publieke verantwoording en consistent beleid vormen de voorwaarden om regie daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Daarbij is het van belang openheid en bescherming niet als tegenstellingen te zien, maar als complementaire pijlers van een geloofwaardige Europese digitale strategie.

De paradox van Europese ambities

Toch schuilt in die ambitie een duidelijke paradox die het politieke klimaat in Europa scherp weerspiegelt. De Europese Unie bepleit een gezamenlijke digitale koers, maar de uitvoering blijft in de praktijk versnipperd. Lidstaten hechten sterk aan nationale soevereine bevoegdheden, terwijl zij tegelijk erkennen dat digitale vraagstukken landsgrenzen overstijgen. Die spanning tussen gedeelde visie en verdeelde uitvoering past in een bekend Europees patroon: een collectieve ambitie die telkens wordt begrensd door nationale terughoudendheid.

De uitdaging ligt daarom niet alleen in politieke afstemming, maar in het ontwikkelen van relationele soevereiniteit: een vorm van gedeelde regie die de verwevenheid van belangen, waarden en infrastructuren erkent en bestuurlijk vormgeeft. Het vraagt om een Europese benadering die openheid en bescherming in balans brengt, zodat samenwerking niet als risico maar als randvoorwaarde voor digitale weerbaarheid wordt gezien.

De uitdaging ligt niet alleen in politieke afstemming, maar in het ontwikkelen van relationele soevereiniteit.

Tegelijk geeft de Europese Commissie verdere methodologische invulling aan deze ambitie door haar meetbaar, toetsbaar en bestuurlijk toepasbaar te maken. Het in 2025 gepubliceerde Cloud Sovereignty Framework vertaalt het vaak abstracte begrip digitale soevereiniteit in concrete waarborgen. Het raamwerk onderscheidt acht Sovereignty Objectives, variërend van strategische en juridische autonomie tot toeleveringsketens, technologie en duurzaamheid. Deze doelstellingen zijn verbonden aan de Sovereignty Effective Assurance Levels (SEAL) en een Sovereignty Score, waarmee de mate van soevereiniteit toetsbaar wordt gemaakt. Daarmee krijgt soevereiniteit de betekenis van een gradueel en toetsbaar stelsel van regie en samenwerking binnen wederzijdse afhankelijkheden.

Het maakt digitale autonomie meetbaar, maar ook adaptief: een bestuurlijke capaciteit die zich kan aanpassen aan technologische verandering en geopolitieke dynamiek.

Het investeringsparadigma

De politieke ambitie om digitale soevereiniteit te versterken botst nog steeds met de harde economische realiteit. Nationale budgetten blijven beperkt in vergelijking met de investeringskracht van de mondiale technologie-industrie. Waar Europa via programma’s als Digital Europe en Horizon Europe enkele miljarden euro per jaar mobiliseert investeren grote Amerikaanse technologiebedrijven jaarlijks een veelvoud daarvan in kunstmatige intelligentie, halfgeleiders en datacenters. Zo heeft Meta voor 2025 een kapitaalinvestering van meer dan zeventig miljard dollar aangekondigd.

Deze asymmetrie maakt duidelijk dat autonomie niet alleen financieel maar ook kennisintensief is: bestuurlijke veerkracht en institutioneel leervermogen worden even belangrijk als kapitaal. Het vergt een omslag in denken van een reactief naar een strategisch en waardegedreven paradigma waarin Europa niet uitsluitend beschermt wat het heeft maar actief vormgeeft aan de voorwaarden voor eigen technologische ontwikkeling.

De financiële kloof is niet alleen economisch maar ook bestuurlijk van betekenis. Beperkte middelen vertragen de gezamenlijke slagkracht en vragen om zorgvuldige prioritering bij de uitvoering van Europese ambities. Het Cloud Sovereignty Framework probeert deze asymmetrie deels te compenseren door regulering en door de machtsverhoudingen in de digitale markt te herijken. Door soevereiniteitscriteria te verankeren in aanbestedingsprocedures waarbij SEAL-niveaus en de Sovereignty Score meewegen in de gunning benut de Unie haar collectieve inkoopkracht om markten te beïnvloeden en aanbieders te stimuleren zich te voegen naar Europese waarden en rechtskaders.

Alleen door nauwere samenwerking kan Europa invloed houden op waar en hoe technologie wordt ontwikkeld en beheerd.

Werkelijke slagkracht vraagt echter om gezamenlijke investeringen, gedeelde rekenkracht en een gecoördineerde inzet van middelen. Daarmee ontstaat een nieuw beleidsparadigma waarin samenwerking en zelfbeschikking niet tegenover elkaar staan maar samen de kern vormen van duurzame digitale weerbaarheid. Het Cloud Sovereignty Framework wijst nadrukkelijk op die noodzaak. Alleen door nauwere samenwerking kan Europa invloed houden op waar en hoe technologie wordt ontwikkeld en beheerd.

Het vraagt bovendien om een vorm van adaptieve governance waarin beleid zich kan aanpassen aan marktdynamiek zonder de publieke waarden die aan digitale soevereiniteit ten grondslag liggen uit het oog te verliezen.

Adaptieve autonomie

Autonomie is een lastig begrip. Het gedraagt zich soms als een meerkoppig monster dat tegelijk staat voor zelfbestuur, onafhankelijkheid, zelfbeschikking en bestuurlijke regie, maar ook voor de grenzen daarvan. In het digitale domein krijgt het woord daardoor een bijna dubbelzinnige lading: het verleidt tot grootse ambities, maar herinnert tegelijk aan de onvermijdelijke verwevenheid van systemen, markten en instituties.

Volledige onafhankelijkheid van mondiale digitale infrastructuren is geen realistisch beleidsdoel. Autonomie impliceert geen afgrenzing maar het vermogen om binnen wederzijdse afhankelijkheden eigen prioriteiten te stellen. Achter de zichtbare lagen van platforms, datacenters en clouddiensten bevindt zich een wereldwijd technisch fundament dat de digitale samenhang al decennialang ondersteunt. Dat fundament laat zich niet nationaliseren zonder de interoperabiliteit en openheid van het internet te ondermijnen.

In deze context krijgt autonomie een adaptieve betekenis: een bestuurlijke vaardigheid om koers te houden te midden van afhankelijkheden, risico’s en gedeelde infrastructuren. Daarbij vraagt zij om een vorm van open strategisch denken waarin samenwerking niet wordt gezien als beperking maar als voorwaarde voor weerbaarheid.

Wat wel haalbaar is, is adaptieve autonomie: het vermogen om Europese waarden te laten gelden binnen mondiale afhankelijkheden. Het Cloud Sovereignty Framework operationaliseert dit principe door juridische, technologische en organisatorische dimensies met elkaar te verbinden. Het erkent dat veerkracht niet alleen draait om technologie maar evenzeer om menselijke kennis, bestuurlijke samenwerking en institutionele betrouwbaarheid.

Hiermee sluit het begrip autonomie aan bij de inzichten uit bestuurskundige literatuur: duurzame regie ontstaat pas wanneer technologische innovatie wordt gekoppeld aan bestuurlijke leerprocessen en publieke legitimiteit.

Het tekort aan digitale professionals in de publieke sector is even nijpend als het gebrek aan investeringsruimte.

Digitale soevereiniteit is daarmee niet langer een fictie maar een bestuurlijke houding die tot in de haarvaten van beleid en uitvoering vraagt om een voortdurende balans tussen ambitie en realisme en tussen autonomie en samenwerking. Zij moet op Europees niveau worden vormgegeven en in nationale uitvoering worden verankerd.

Zo ontstaat een verweven vorm van soevereiniteit, niet hiërarchisch maar relationeel, waarin Europese instellingen, lidstaten en private actoren gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor de digitale toekomst.

Van ambitie naar uitvoering

De uitdaging voor Europa ligt niet in het voornemen maar in de uitvoeringskracht. Veel lidstaten beschikken niet over de financiële middelen of de gespecialiseerde kennis om aan de hogere niveaus van digitale waarborging te voldoen. Het tekort aan digitale professionals in de publieke sector is even nijpend als het gebrek aan investeringsruimte. Nationale initiatieven, hoe goed bedoeld ook, blijven ontoereikend om te voldoen aan de eisen die de Europese kaders inmiddels stellen.

Autonomie vraagt daarom om versterking van de bestuurlijke kennisbasis. Investeren in digitale competenties, data governance en publiek leiderschap is essentieel om de Europese digitale strategie te dragen. Daarbij is het niet voldoende om technologie of standaarden te delen, ook mensen, middelen en infrastructuur moeten in samenhang worden ingezet. Door investeringen bewust te verdelen en te koppelen aan gezamenlijke doelen kan Europa zijn uitvoeringskracht vergroten en de regie over zijn digitale toekomst behouden.

Nauwere grensoverschrijdende samenwerking is onmisbaar om de gezamenlijke daadkracht te versterken en de voorwaarden te scheppen voor een werkbare invulling van digitale soevereiniteit. Alleen door middelen, expertise en bestuurlijke instrumenten beter op elkaar af te stemmen kan Europa de versnippering in beleid en uitvoering terugdringen. Zo ontstaat meer efficiëntie en samenhang tussen nationale en Europese initiatieven, wat de geloofwaardigheid van het digitale soevereiniteitsbeleid ten goede komt.

Het delen van mensen en middelen vraagt om een Europees kader voor toewijzing en coördinatie, een bestuurlijke benadering die kijkt naar het gezamenlijke vermogen van lidstaten in plaats van hun afzonderlijke capaciteit. Daarmee wordt autonomie niet slechts een beleidsdoel maar een gedeelde uitvoeringspraktijk die past bij het bredere Europese streven naar open strategische weerbaarheid.

De private sector kan innovatiekracht, technische expertise en investeringsvermogen inbrengen.

In dat perspectief wordt autonomie niet gedefinieerd door onafhankelijkheid maar door het vermogen om binnen relaties richting te geven, een bestuurlijke wendbaarheid die Europa in staat stelt zijn waarden te behouden in een snel veranderende digitale wereld.

Als digitale soevereiniteit meer wil zijn dan een beleidsleus dan vraagt dat om een transnationale en inclusieve aanpak. Lidstaten zullen gezamenlijk moeten investeren in talentontwikkeling, infrastructuur en governance. Dat vergt het bundelen van kennis, het afstemmen van regelgeving en het opbouwen van grensoverschrijdende instellingen die de vereiste betrouwbaarheid en continuïteit kunnen waarborgen.

Daarnaast is een sterke publiek-private samenwerking onmisbaar. De private sector brengt innovatiekracht, technische expertise en investeringsvermogen in terwijl de overheid zorgt voor toezicht, normstelling en publieke belangenafweging. Alleen binnen zo’n wederkerig kader kan Europa zijn digitale positie versterken.

Digitale soevereiniteit laat zich niet verwezenlijken binnen nationale grenzen. Zij vraagt om duurzame samenwerking tussen lidstaten en om blijvende partnerschappen tussen publieke en private partijen. De kracht van Europa in het digitale tijdperk berust niet op autonomie als afzondering maar op gezamenlijke regie die groeit uit samenwerking, vertrouwen en bestuurlijke veerkracht.

Plaats een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Registreren