De vijf F-strategieën voor Digitale Autonomie
De overwinning van Donald Trump maakt de roep om digitale autonomie luider dan ooit. Het is nu meer dan ooit van cruciaal belang dat de overheid strategieën ontwikkelt om de (digitale) autonomie van zowel overheid als samenleving te waarborgen. Johan Groenen formuleert vijf F-strategieën: Funding, Forcing, Facading, Forking en Fabricating.
De afhankelijkheid van overheid en samenleving van veelal buitenlandse softwaremakers neemt toe. Of het nou gaat om de online platformen waarop we werken en communiceren of de technische infrastructuur waar we onze data op parkeren: vaak zijn we daarbij overgeleverd aan de grillen van bedrijven en buitenlandse overheden.
Welke strategieën kan de overheid ontwikkelen om de (digitale) autonomie van zowel overheid als samenleving te waarborgen? In dit artikel een voorzet in de form van vijf F-woorden:
F-woord 1: Funding (Financiering)
Overheden kunnen investeren in open source alternatieven voor gesloten software en in Europese alternatieven voor buitenlandse infrastructuur. Dat kan zowel met koopkracht, door financiële bijdragen, als met ontwikkel-capaciteit. Door geld en middelen te steken in cruciale digitale componenten, kunnen we zorgen dat deze kunnen bestaan en verbeteren, onafhankelijk van commerciële en buitenlandse belangen.
F-woord 2: Forcing (Afdwingen)
De overheid kan wetgeving en beleid maken om moedwillige vendor lock-in en winner-takes-all netwerkeffecten tegen te gaan. Dit gebeurt al in diverse Europese wetten, die interoperabiliteit afdwingen en verplichten dat gebruikers hun data kunnen opvragen. Ook wetgeving en beleid op het gebied van welk soort techniek de overheid zelf mag gebruiken kan helpen – bijvoorbeeld alleen open algoritmes.
F-woord 3: Facading (Façaderen)
Marktpartijen bieden tegenwoordig van allerhande services aan als web service (API). Denk dan bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om SMS te versturen of databestanden in de cloud op te slaan. Daarbij is het vaak wel zo dat de aanbieder bepaalt hoe je tegen die API moet praten.
Om ervoor te zorgen dat je door de hele overheid heen aanpassingen moet maken als zo’n aanbieder iets wijzigt, maar vooral ook als die wegvalt of zich misdraagt, kan het verstandig zijn om er iets voor te plaatsen: een nationale faciliteit die we zelf controleren, waar iedereen gebruik van kan maken. Zo kan op één plek de boel worden omgezet als dat nodig is.
F-woord 4: Forking (Afsplitsen)
Ook open source projecten kunnen ineens een andere kant opgaan. Het is daarom belangrijk om voor cruciale code bases te volgen wat er in zo’n project speelt, en als het moet klaar zijn om zelfstandig verder te gaan, een zgn. “fork”. Daarbij maak je een kopie en ga je zelf aan het roer staan. Dit geeft de vrijheid om de software aan te passen aan de specifieke behoeften, maar heeft wel als nadeel dat je er weer alleen voor staat.
F-woord 5: Fabricating (Fabriceren)
Wanneer er geen geschikte open alternatieven bestaan voor cruciale componenten, kun je ervoor kiezen om zelf iets nieuws te (laten) bouwen. Een open optie op de markt kan een gespannen dynamiek tussen gebruikers en aanbieders doorbreken. Dit kan een volledig werkende versie zijn met alle toeters en bellen, maar het kan ook zijn dat het een basale versie is, die echt alleen als fallback optie dient.
Tot slot
Bovengenoemde strategieën zijn niet uitputtend en ze kunnen in combinatie worden toegepast. De keuze voor een bepaalde strategie hangt af van de dynamiek van een specifieke situatie, de beschikbare middelen, en de mate van urgentie.
Belangrijk is dat de overheid proactief nadenkt over onze digitale afhankelijkheden en actie onderneemt om onze autonomie te waarborgen. Alleen zo kunnen we ervoor zorgen dat we in de toekomst flexibel, veilig en onafhankelijk kunnen opereren in het digitale domein.
Johan Groenen is strategisch product lead in publieke digitaliseringsprojecten en momenteel als open source werken expert betrokken bij www.opensourcewerken.nl
Welke strategieën mis je nog? Laat het weten in de reacties!
Dank voor je blog Johan, de actuele politieke situatie maakt digitale autonomie urgenter dan ooit…
Hoe komt het toch dat bij digitale autonomie, de autonomie van de burger altijd vergeten wordt? Dat zou het vertrekpunt zou moeten zijn van iedere vorm van autonomie. Het zijn mensen die de maatschappij vormen, burgers in hun relatie tot de overheid.
Eens, en dus zijn zaken als interoperabiliteit, het recht om vergeten te worden, het recht om je data te verkrijgen en te beheren (dingen als datakluis), en vrije software belangrijk. Om dat te garanderen zijn er wel acties nodig die het individuele niveau ontstijgen.
Erg traditioneel verhaal. Digitale autonomie zit hem niet in de infrastructuur, maar in de kwaliteit van de Data Governance. In een tijd van netwerken is de tijd van beïnvloeding door top down opleggen van regelgeving en financiële prikkels wel een beetje voorbij. Kennis en ervaring kun je niet kopen; dat moet je bewust opdoen, doorleven en toepassen. Laten we juist beter inzetten op actief beheer in het digitale domein. Trust Anchors maken een directe en voortdurende verificatie van digitale informatie mogelijk, wat het vertrouwen in interacties en transacties vergroot. Traditionele methoden van vertrouwen, zoals vastgesteld door auditors en juristen, schieten absoluut tekort in een wereld die allang gedomineerd wordt door AI-gegenereerde inhoud en simulaties. De platformeconomie is ook alweer achterhaald; het draait niet louter om infrastructuur. Het draait om data, transnationale samenwerking en de relaties tussen data. Zoals Marshall McLuhan zei: “The medium is the message”, wat onderstreept dat men de toegang tot het eigen medium moet kunnen beheersen, wat realiseerbaar is met een solide Data Governance. Dit vereist echter wel discipline en moderne (lees: moderne!) inzichten. Noties van datakwaliteit, identiteit, vertrouwen en zekerheid (ISO 8000, ISO 29003:2019 en ISO 29115) zijn essentieel. Trust Anchors kun je bouwen op basis van allerlei technologieën voor identiteits- en procesverificatie, zonder afhankelijk te zijn van een centrale autoriteit, wat leidt tot een betrouwbare en zichzelf versterkende verificatielaag op zowel persoon, proces, netwerk, applicatie als data niveau.
Op zich een interessant punt, maar wel vooral een visie en toekomstperspectief. Het opbouwen van die kennis en netwerkpositie moet in de tussentijd vooral ook wel gebeuren, bijvoorbeeld door een van de bovenstaande strategieën diret toe te gaan passen en daarvan te leren en daarmee een positie in te nemen in het (architectuur)landschap.
Overigens vermoed ik dat McLuhan zelf een kritische kanttekening zou plaatsen bij de stelling dat het vooral om de data draait, en minder om de infrastructuur en applicaties. De technologieën waarmee data wordt gepresenteerd en de manieren waarop mensen ermee interacteren zijn cruciaal in het geven van betekenis en waarde aan die data. Deze media en platforms bepalen niet alleen hoe data wordt waargenomen, maar ook hoe ze ons denken en onze sociale relaties vormgeven.
Mijn argument dat de platformeconomie als focus in de autonomie discussie achterhaald is, staat op het feit dat de traditionele focus van de platformeconomie sterk ligt op het creëren en beheren van digitale infrastructuur, terwijl de maatschappelijke realiteit verschuift naar data, transnationale samenwerking en de relaties tussen data over organisaties en dus ook over infrastructuur heen. Dit is een evolutie van het enkel exploiteren van digitale infrastructuren naar een breder ecosysteem, waarin data de belangrijkste drijfveer is. Het beheer en gebruik van data zijn dus cruciaal voor het creëren van toegevoegde waarde binnen moderne economische modellen. Het citaat “The medium is the message” van Marshall McLuhan benadrukt inderdaad de invloed van het medium ZELF op de boodschap die het overbrengt. Dit kun je vertalen naar de manier waarop data-platformen zijn gestructureerd en wie toegang heeft tot deze data. Daarom stel ik dat wie de toegang en controle over de data beheert, ook de controle heeft over de boodschappen en de invloed die deze boodschappen hebben. Waar ligt die macht? Bij de Data Governance. Met de groeiende rol van data komt dus ook de noodzaak om deze data effectief te beheren via solide Data Governance-praktijken (waar de Staat vooralsnog volstrekt waardeloos in is, dus is het een beetje piepen in de marge over ‘autonomie’, want de schuld van het verlies aan autonomie ligt bij onszelf). Dit beheer is cruciaal om te zorgen dat data veilig, efficiënt en in overeenstemming met internationale standaarden kan worden gebruikt. Dit benadrukt niet alleen de infrastructuur van de platformen, maar ook het ethische en controllingsaspect van datamanagement.
Samengevat: de focus op alleen infrastructuur in de platformeconomie is verouderd en de moderne samenleving vereist een holistische benadering, die aandacht besteedt aan data, de samenwerking over nationale grenzen heen en het beheer en de relaties die ontstaan door data-ecosystemen. Het is niet voor niets dat Chinezen, Amerikanen en European “gebroederlijk” samenwerken in de 700 wereldwijde normalisatie-instituten en organisaties, zoals TMForum (https://www.tmforum.org/). De macht zit in de data en daarmee over de controle op de data. Het is daarom dat de aanpak die ik noem geen toekomstmuziek is, maar allang gebruikt wordt sinds 2017 en breed operationeel is. (www.internationaldataspaces.org)