Er zijn zorgen over onze digitale autonomie, over de afhankelijkheid van technologie en het verlies van zeggenschap over onze data en infrastructuur. Als we daar echt iets aan willen doen moeten we niet alleen technologische innovaties stimuleren. We moeten ons vooral richten op de knelpunten die bestaande Nederlandse en Europese providers ervaren bij hun groei. In de cloud markt gaat het niet om wie de beste technologie levert, maar om “winner takes all”.
Beeld: Google datacentrum Eemshaven | Beeld: Shutterstock
Sinds de start van de Covid-19 pandemie beseffen we dat de Cloud letterlijk onderdeel is geworden van alles wat we digitaal doen. Niets in de digitale economie functioneert nog zonder. Tachtig procent van alle clouddiensten wordt nu geleverd door een handjevol Amerikaanse aanbieders, een marktaandeel dat niet meer in te halen valt. Dat geeft ons een ongemakkelijk gevoel. Dat werd onlangs nog geïllustreerd door een oproep van hoogleraren aan hun O&O instellingen om geen cloud services van techreuzen te gebruiken.
Cloud providers zijn in essentie bedrijven die hard- en software omzetten in een dienst. Wie daarbij het snelst kritieke massa bereikt wordt de sterkste.
In 2019 reageerde de Europese industrie op deze autonomie kwestie met het project GAIA-X. Vervolgens ontwikkelde ook de Europese commissie cloudbeleid. De gedachte is: als we afhankelijkheid willen verminderen dan moeten we zorgen voor Europese alternatieven. De commissie ziet nu zelfs de noodzaak voor een IPCEI: Important Project of Common European Interest. Een instrument dat alleen bij grote problemen zoals marktfalen uit de kast wordt getrokken.
Schaalgrootte
In de cloud markt gaat het niet om wie de beste technologie levert maar om “winner takes all”. Cloud providers zijn in essentie bedrijven die hard- en software omzetten in een dienst. Wie daarbij het snelst kritieke massa bereikt wordt de sterkste, omdat de kosten voor elke nieuwe klant verwaarloosbaar zijn. De Amerikaanse techreuzen hadden met hun grote thuismarkt een ijzersterke uitgangspositie. Voor Europese service providers is groei een stuk lastiger. Terwijl de cloud in de VS razendsnel groeide was er in Nederland lang verzet tegen dat model. De overheid verbood in 2010 zelfs het gebruik van public clouds in de befaamde “Brief van Donner”. In beleidsagenda’s vinden we hosting en cloud providers alleen terug als bedrijven die cybercrime, schendingen van auteursrechten en fraude faciliteren. En recent is er naar aanleiding van een campagne van de Telegraaf, zelfs een “Not in my backyard”-gevoel aan het ontstaan rond datacenters, waar de servers van Cloud providers staan. Ze moeten weg uit Nederland want ze bedienen vooral het buitenland, ze gebruiken “onze” stroom en zijn zelfs de oorzaak van verdozing en schaarste op de woningmarkt, zo wordt beweerd. Datacenters lopen bij hun uitbreidingsplannen tegen dezelfde belemmeringen aan als elke andere industrie. Ook de zorgen van Cloud providers over verlies van intercontinentale verbindingen naar Nederland, onze digitale handelsroutes, werden jarenlang niet gehoord. Dat alles maakt het voor deze industrie niet bepaald gemakkelijk om ook een sterke positie op de Nederlandse en Europese markt te krijgen. Laat staan dat ze kunnen concurreren met genoemde techreuzen.
Innovatiebeleid
Het ligt dus voor de hand om Cloud beleid te richten op dit soort sentimenten en drempels. Maar dat beleid laat een andere koers zien. Het is gebaseerd op klassiek innovatiebeleid, dat ik samenvat met het motto van autofabrikant Audi: “Voorsprong door techniek”. De gedachte is dat een sterkere marktpositie vanzelf komt als je de beste, nieuwste technologie hebt. Daarnaast is er aandacht voor aanjagen van data-sharing. Het idee daar is dat Europese providers zullen profiteren van de vraag naar veilige cloud services.
Neem de zorgen serieus, vertaal deze in het wegnemen van knelpunten die veroorzaakt worden door ruimtelijke ordenings-kwesties, stroom en intercontinentale verbindingen.
De klassieke innovatie aanpak kan zeker effect hebben voor leveranciers van basis technologie: hard- of software. Maar voor Cloud is dat geen oplossing. Integendeel zelfs. Zulk beleid geeft zelfs het impliciete signaal af dat Europese cloud providers achterlopen door verouderde technologie, te weinig doen aan duurzaamheid en veiligheid, en dat veilige clouds er nog niet zijn. Zelfs als er technologische innovaties zouden komen die de grote techplayers hebben gemist, en zelfs als er nieuwe, nog betere clouds worden gebouwd, zullen Europese providers nog steeds tegen dezelfde groeiproblemen aanlopen.
En ook de data-sharing aanpak sluit nog niet goed aan bij wens om de Europese cloud markt te laten groeien. De data sharing- en andere coalities rond dit thema hebben slechts eisen geformuleerd voor clouds, en niet expliciet uitgesproken dat alleen services van EU providers gebruikt mogen of moeten worden.
Autonomieprobleem
Als we echt iets willen doen aan het verminderen van afhankelijkheid dan moeten we niet alleen technologische innovaties stimuleren, maar moeten we ons vooral richten op de knelpunten die bestaande Nederlandse en Europese providers ervaren bij hun groei. Concreet betekent het dat de adviezen van Rli, moties uit de Tweede Kamer, adviezen van economen van EZK, de waarschuwingen van het WEF, signalen uit de sector om de positie van Nederland als datahub te behouden, serieus moeten worden genomen. Dat vertaalt zich naar wegnemen van knelpunten die veroorzaakt worden door ruimtelijke ordenings-kwesties, stroom en intercontinentale verbindingen. En dan moeten we, als er geïnvesteerd moet worden, niet alleen kiezen voor innovatiesubsidies, maar ook voor investeringen voor groei van onze digitale infrastructuur en de Cloud providers die daar onderdeel van zijn. Dan zetten we in op open-source AI stacks bij bestaande providers, Europese keurmerken voor veiligheid en Assurance. En dan investeren we niet alleen in de zoveelste spoorlijn, snelweg of landingsbaan.
Alleen met beleid voor groei en opschalen van Nederlandse en Europese providers kunnen we de balans op de markt voor online cloud diensten nog enigszins in evenwicht brengen. En alleen zo maken we nog een beetje kans op behoud van onze digitale autonomie.
Michiel Steltman is directeur stichting DINL