De discussie over smart city gaat op dit moment heel erg over ‘smart’ en veel minder over ‘city’. Wat we, volgens Jan-Willem Wesselink van het smart city platform Future City, nodig hebben is een visie op de stad die als uitgangspunt kan dienen om echt smart te worden.
Beeld: Shutterstock
We leven in een bijzondere tijd. Niet door de opkomst van allerlei apparaten als de iPhone of het LoRa-netwerk, maar door het feit dat door die apparaten en de constante verbondenheid tussen letterlijk iedereen en alles, het begrip ‘plek’ een nieuwe betekenis heeft gekregen. Waar je bent is niet meer bijzonder.
Een plek had altijd een hoge mate van exclusiviteit. Tot een eeuw geleden kon je alleen datgene meemaken, wat gebeurde op de plek waar je was. Het was niet mogelijk om tegelijkertijd ergens anders te zijn of te weten wat op dat moment ergens anders gebeurde. Een mooi voorbeeld was te lezen in Voetbal International in een terugblik op 125 jaar voetbal in Nederland. Een eeuw geleden was er al een bescheiden voetbalcompetitie in Nederland. Ook in Deventer werd gevoetbald en toen Willem II op bezoek kwam, namen de Tilburgenaren postduiven mee om het thuisfront te informeren over de vorderingen tegen Go Ahead. Er bestond al wel telefonie en telegrafie, maar nog geen radio of tv, laat staan internet. Wat er daar op dat moment in Deventer gebeurde, werd beleefd door de mensen ter plekke en niet door iemand elders. De plek had exclusiviteit.
Alles kan overal
De afgelopen eeuw is die exclusiviteit van de plek verdwenen. Ik kan overal werken, winkelen, colleges volgen, voetbal kijken. Ik kan het allemaal in real time. Ik ben overal en altijd met iedereen en alles verbonden. Die verbondenheid is de kern. De smart city gaat niet over techniek, maar over communicatie. Over communicatie tussen mensen onderling, tussen apparaten onderling en tussen mensen en apparaten.
Voorbeelden daarvan zijn er te over. IPhones, slimme thermostaten, zelfdenkende lantaarnpalen, VR-brillen, communicerende vuilnisbakken. Al die apparaten vormen een netwerk, waardoor ik nooit meer de weg kwijtraak en ik realtime alles overal kan doen. Maar ze verzamelen ook data. Over steeds meer plaatsen is steeds meer bekend. Hoeveel mensen er zijn, wat ze er doen, aan welke gevaren ze blootstaan. Er ligt een nieuwe laag over de stad die ons verbindt en die ons leest. En die ons gedrag kan analyseren en voorspellen.
Data geven antwoorden
Stedenbouwers en andere stadsmakers moeten zich afvragen wat die verandering betekent voor hun stad en dat moeten ze als uitgangspunt nemen bij het ontwikkelen van de toekomstvisie op hun stad. Ze moeten beschrijven wat de ‘waarom’ en de ‘hoe’ is achter de ‘wat’ waar de smartcitydiscussie nu vaak over gaat. Want pas als we het ‘waarom’ weten, weten we ook welke processen en producten we nodig hebben om die visie te realiseren. Met andere woorden: wat willen we met onze stad en hoe kan dat in de huidige context worden gerealiseerd?
Om bij het ‘waarom’ te beginnen, dat is niet wezenlijk anders dan 100 of 1000 jaar geleden. Net als in het oude Rome, de Hanzesteden of de steden uit de Gouden Eeuw streven we er in onze steden naar een leefkwaliteit te realiseren die economische en persoonlijke ontplooiing (welvaart en welzijn) mogelijk maakt. Maar de manier waarop we die welvaart en welzijn vormgeven, verandert. Ten eerste omdat we veel meer weten over hoe de stad functioneert. We hebben tal van databronnen die ons inzicht geven hoe mensen de stad gebruiken en we kunnen die gegevens gebruiken om betere stedenbouwkundige plannen te maken. Dezelfde vragen als altijd, maar preciezer beantwoord. Voor stedenbouwers zijn de nieuwe databronnen een waardevolle verrijking van hun werk.
Stad wordt flexibel
Maar ook de manier waarop we de stad gebruiken, verandert. Internet maakt ons enorm flexibel, het internet of things, zorgt voor een flexibele stad. De vraag is wat de stedenbouwkundige gevolgen zijn. Wat betekent het voor een stad als je overal alles kan doen? Als je thuis kan werken? En vanaf je werk kan skypen met je kinderen thuis? Moeten huizen groter worden? Is er meer behoefte aan Starbucks-achtige cafés?
En wat gebeurt er als die datalaag die over de stad ligt, gaat communiceren met gebruikers? Als een plein een parkeerplaats kan worden, reagerend op de verkeersdruk? Als lantaarnpalen aangaan als er mensen in de straat zijn? Wat betekent het voor de stad als de bedenkers van Pokémon Go op basis van algoritmes ontmoetingsplekken definiëren? Kortom, wat betekent de flexibilisering van de stad?
Flexibel binnen kaders
In zo’n stad valt ten eerste veel minder te bestemmen. Flexibilisering vraagt niet alleen om invulling, maar ook om kaderstelling. Een stedenbouwkundige die flexibilisering als uitgangspunt neemt, stelt kaders en grenzen. Dat sluit erg goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingswet. Maar onbeperkte flexibiliteit bestaat niet. Die vervliegt. Vergelijk het met de iPhone en iPad. De apparaten bieden een platform aan appontwikkelaars om vanuit hun creativiteit te reageren. Dat leidt tot een grote diversiteit aan apps, waarvan een groot deel nooit door Apple zelf bedacht had kunnen worden. Maar ze voldoen wel allemaal aan de technische randvoorwaarden van Apple.
De volgende vraag is of we binnen die kaders ook echt moeten plannen. Of dat we het ook kunnen zien als een systeem. Als één groot algoritme dat voorspelt hoe de gebruikers zich gedragen. Steden vormen het gedrag van mensen. We wonen, fietsen, slapen, werken, waar anderen dat voor ons hebben bedacht. Al eeuwen. Ruimtelijke plannen leggen dat gedrag vast. We bedenken wat we met de stad willen en bouwen dat. We begrenzen en zoneren wat er mag. Maar een omgevingsveiligheidsnorm betekent niet dat er altijd zoveel risico is als de norm toestaat.
Wat als dat wel kan? Door sensoren kunnen we real time weten hoe de stad erbij ligt. Hoe veilig het er is, hoeveel lawaai, hoeveel drukte. En dat die trein met gevaarlijke lading op dit moment niet langs het industrieterrein mag rijden omdat daar net een machine wordt opgestart. Met de juiste algoritmes is dat systeem bovendien te voorspellen. En wordt de machine later opgestart. De norm wordt actief. Vanuit hetzelfde principe kan de vuilophaal in de stad worden geregeld, kunnen parkeerplaatsen flexibel worden beprijsd, het beheer van de openbare ruimte kan worden ingepland en de lengte van de trein worden bepaald.
De Omgevingswet juicht dit toe. Omdat het innovatief is, en de wet houdt van innovatie: ‘De Omgevingswet moet oplossingen mogelijk maken die nu nog niet te voorzien zijn’, staat in de Memorie van Toelichting. En omdat het omgevingsplan om kaders vraagt, niet om een blauwdruk. En die kaders kunnen we formuleren als algoritmes. Dan wordt de stad een zelfsturend systeem, dat die kaders niet overschrijdt, maar verder totaal flexibel is.
Ethiek
Maar willen we dat? Leidt het voorspellen van gedrag en het anticiperen daarop niet tot een rare samenleving. Waar is de zelfbeschikking van de burger als al zijn gedrag in een algoritme zit? Dat moeten we met elkaar vaststellen. De smart city is geen utopisch, maar ook geen dystopisch toekomstbeeld. Er zijn veel ethische problemen die we moeten oplossen, die vaak terug te voeren zijn op privacy en rolverdeling. De overheid moet hier, als wetgever, het voortouw in nemen.
Want de smart city is geen keuze, maar een onvermijdelijkheid. De datalaag komt over al onze steden. Of wij nu willen of niet. Het is niet de vraag óf we een smart city worden, maar hoe we die datalaag optimaal benutten.
Natuurlijk is er daarbij nog veel onduidelijk, de toekomst moet nog worden gemaakt. Maar we kennen wel een inspirerend voorbeeld uit het verleden en dat is de opkomst van elektriciteit, ongeveer een eeuw geleden. Het gevolg daarvan was dat de stad enorm kon groeien. In de breedte en in de hoogte. Trams, metro’s maar ook liften, maakten het mogelijk om mensen en goederen veel verder te vervoeren, waardoor stedelingen veel verder van de productieplaatsen van vers voedsel konden wonen. De stedenbouwkundige antwoorden kwamen van verlichte geesten als Le Corbusier. Het nu zo vanzelfsprekende begrip megastad is ook ooit bedacht en was een direct gevolg van die technologische revolutie.
Waar elektriciteit zorgde voor groei, zorgt internet dus voor flexibiliteit. En die moet worden gepland. Dat zal vaak goed gaan, maar soms ook niet. Er zullen goede plannen worden bedacht en slechte. Maar alles beter dan nu, waarbij we doen alsof de smart city gaat over tools, gadgets en toepassingen. We moeten de verandering echt serieus nemen. Zo serieus dat we onze stad eromheen gaan plannen, in plaats van de verandering in bestaande, achterhaalde structuren te proppen.
En hoe we om moeten gaan met die flexibilisering en het efficiënt ruimtegebruik die de smart city tot gevolg heeft, daar is visie voor nodig. In die visie moeten we beschrijven hoe tot stedelijke leefkwaliteit te komen. Wie dat niet doet blijft steken in gadgets, pilots en probeersels.
Maar er zijn gelukkig ook aspecten van het stedelijk leven die niet veranderen. Ook in de smart city is de maakindustrie uiteindelijk de belangrijkste drijfveer achter economische groei (maar de manier waarop zal wel veranderen). Ook in de smart city willen we elkaar blijven ontmoeten (maar organiseren we die ontmoeting wel heel anders). Ook in de smart city is de stad een broedplaats voor vrije geesten en democratie. En ook in de smart city speelt Willem II uit in Deventer tegen Go Ahead en winnen de Eagles. Zonder postduif, maar met een Twittervogeltje die de Tilburgenaren real time op de hoogte houdt van het verloop van de wedstrijd.
Jan-Willem Wesselink is Kwartiermaker bij Future City, het eerste smart city platform dat zich focust op de vraag van de stad. Bovenstaande bijdrage beschrijft de visie van Future City en is eerder (november 2017) geplaatst op de website van Future City.