Afspraken over hoe we in de Wet GDI gaan regelen dat de overheid zich aan burger en bedrijfsleven als één overheid manifesteert, zijn er nog steeds niet.
Jaren geleden lag er op het departement van Economische Zaken een tekst voor een wet, die het digitale verkeer tussen het bedrijfsleven en de overheid zou gaan regelen. Een (soort) kaderwet, die zorgde voor rechtszekerheid en rechtsbescherming, en vooral gebruikersgemak: de overheid presenteert zich als één overheid. Het was een techniek-onafhankelijke wet met verplichtingen voor de overheid, en rechten en plichten voor de bedrijven. Met ruimte voor de minister om nadere maatregelen te treffen.
Het idee om die wet uit te breiden naar het domein van de burger was helemaal niet zo slecht, want de informatiemaatschappij dringt door in alle hoeken en gaten van de samenleving en voor digitale communicatie is er in beginsel geen verschil tussen burgers en bedrijven. En dan gaat het mis, want die burger heeft veel hoedanigheden: patiënt, student, belastingbetaler, vergunningvrager, rechthebbende op werklozenuitkering en noem maar op. En daar gaan steeds andere overheidsorganen over en die hebben allemaal zo hun eigen ervaring en overtuiging hoe in te spelen op die gedigitaliseerde burger. Dus dat kost even tijd om dat allemaal op één lijn te krijgen. Voor de belastingdienst duurde dat te lang, dus er kwam een wet op het elektronisch berichtenverkeer, die een enorme versnelling veroorzaakte in het digitale verkeer tussen burger en belastingdienst. Met veel gemak voor de burger en met belangrijke besparingen voor de overheid.
We zijn nu ruim twee jaar verder, en een kabinet standpunt rijker over de wet op de Generieke Digitale Infrastructuur. Dat standpunt is in een kamerbrief aan het Parlement meegedeeld. Maar de discussie over hoe dat moet met die wet GDI is niet geluwd en afspraken over hoe in die wet te regelen, dat de overheid zich aan burger en bedrijfsleven als één overheid manifesteert, zijn niet gemaakt. Verschil van inzicht over urgentie en noodzaak, over de mate van detaillering en vrijheid van overheidsorganen om eigen verantwoordelijkheid te nemen is gebleven. De vraag of een wet niet het sluitstuk, een bevestiging van een maatschappelijke ontwikkeling zou moeten zijn in plaats van een noodzakelijke begeleiding, misschien zelfs wel het bevorderen ervan, blijft als een principieel zwaard van Damocles boven de totstandkoming van de wet hangen.
Wat nu? Moeten we het gevecht doorzetten of gaan we regelen wat nu perse moet en wat nu haalbaar is? Dat zijn in ieder geval: alles rondom de elektronische identificatie en authenticatie en standaarden. Dat is cruciaal. En laten we de andere onderwerpen zoals gebruik en continuïteit van voorzieningen in de tweede tranche van de wet regelen. Het gaat me aan het hart en om daarvan geen moordkuil te maken: je moet je afvragen of de overheid hier geen brevet van onvermogen afgeeft. Tegelijkertijd is het zeer nuttig om dan de komende tijd het eens te worden over nut en noodzaak van een wet op de GDI. De vragen, die we dan nog eens moeten beantwoorden zijn:
• blijft de eenduidige digitale dienstverlening versnipperd zonder een wettelijke plicht tot gebruik ervan?,
• is er voldoende rechtszekerheid en rechtsbescherming in het digitale verkeer voor burgers en bedrijfsleven met de overheid?,
• is de continuïteit van goede en veilige elektronische dienstverlening van de overheid verzekerd zonder een wettelijke regeling ervan?,
• is een breed gebruik van voorzieningen met aanzienlijke besparingen op beheer- en besparingskosten mogelijk zonder een wettelijke verplichting?, en
• kennen we voorbeelden van succesvolle opschaling van het gebruik van digitale voorzieningen zonder een vorm van verplichting?
Ik zie uit naar die principiële discussie en een beslechting van het debat, zodat we voortgang kunnen maken in het belang van de burger en het bedrijfsleven in onze informatiesamenleving.
Ondanks de aanvankelijke scepsis bij veel mensen vind ik Mijn Overheid een goed voorbeeld van ‘succesvolle opschaling’. En ja, het kan beter en had sneller gekund maar het heeft meer zin om ‘met de kennis van nu’ vooruit te kijken. Het notinventedhere-syndroom is steeds minder aanwezig dus als er goede bouwstenen beschikbaar komen gaan die steeds vaker intensief gebruikt worden verwacht ik.
Dat wetgeving modificerend – een status quo bevestigend – of codificerend kan zijn is onbetwist. Ook mengvormen komen voor (waaronder zelfs de Algemene wet bestuursrecht, de Awb). En dat bestuursorganen ieder “voor ons eigen” willen zijn is ook geen nieuws: leve de gemeentelijke autonomie en de relatieve ongrijpbaarheid van een aantal zbo’s, zelfstandige bestuursorganen op rijksniveau. Tot zover dus niets om slecht van te slapen.
Maar voor besluiten van een gemeentebestuur of van een zbo geldt wel onverkort die Awb: belanghebbenden kunnen er bezwaar tegen maken of beroep tegen aantekenen en dan spreekt de rechter uit wat rechtens is. Anders gezegd: die verlangde autonomie heeft weinig van doen met de infrastructuur waarin we gezamenlijk leven. Die moet onontkoombaar voor iedereen gelden, gelijk zijn en dus wettelijk zijn geregeld. Als ik mijn gemeente, mijn waterschap, mijn belastingdienst en mijn RDW allemaal op hun eigen manier moet benaderen (en voor allemaal periodiek wachtwoorden moet instellen) dan hebben we in dit land iets niet goed geregeld. Gelukkig is er dus de voorziening <mijnoverheid>, al werkt ook die nog lang niet feilloos.
Dat zo zijnde: een wet GDI waarin die infrastructuur is vastgelegd lijkt me redelijk onontkoombaar. Daarin hoef je niet te regelen dat alle contact op dezelfde manier verloopt – dat doe je ook niet voor contacten van achter een loket of aan een keukentafel – maar wel hoe de elektronische weg er uit moet zien: de standaarden en de verkeersregels: wie moet zich onder welke omstandigheden hoe identificeren? welke beveiliging geldt onder welke omstandigheden minimaal? en dergelijke. En ja, dan kan blijken dat een bestuursorgaan moet terugkomen op een ontwikkeling waarin al een aantal jaren veel is geïnvesteerd. Jammer. Maar daar later op moeten terugkomen kost die investering ook en brengt voor burgers en bedrijven bovendien de noodzaak mee om met verschillende systemen te communiceren. Sommige dingen moet je nu eenmaal in één keer doen. Toen Zweden in 1967 besloot om van linksrijdend verkeer over te stappen op rechts rijdend verkeer gold dat ook direct voor alle verkeer, en niet alleen voor bv. auto’s die vanaf dat moment nieuw werden afgeleverd.
En om in de sfeer van het verkeer te blijven vergelijken: het is toch te zot voor woorden dat we een Wegenverkeerswet als een vanzelfsprekendheid beschouwen en het metrieke stelsel in maten en gewichten bijna als een natuurlijk gegeven, maar er niet toe kunnen komen om de infrastructuur voor de elektronische snelweg wettelijk te regelen?