Vanaf 1 januari 2015 zijn de Nederlandse gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdzorg binnen hun gemeentegrenzen. Hoe doe je dat, regievoeren over een (relatief) onbekend domein? De gemeente Noordoostpolder maakt mooie stappen bij de verankering van de decentralisaties. Wel hoopt wethouder Hennie Bogaards dat gemeenten voldoende tijd krijgen om de stelselwijziging in de eigen omgeving te laten landen.
Wethouder Hennie Bogaards: “Mijn oproep aan de landelijke politiek: ga niet alles dichtregelen zodra het even tegenzit.”
Hoe hebt u de transitie van de jeugdzorg ervaren? Was uw gemeente goed voorbereid?
“Het is altijd lastig met dit soort opgaven. Wanneer ben je tot in de puntjes georganiseerd? Toen 1 januari naderde, vonden wij het prima; laat het nu maar gebeuren, we zijn er klaar voor en we zullen in de praktijk wel merken wat de transformatie inhoudt.”
Met de verschuiving van de jeugdzorg naar gemeenten wil het kabinet ervoor zorgen dat de jeugdzorg eenvoudiger, beter en goedkoper wordt. Zijn dat haalbare ambities?
“Als gemeente sta je dichter bij de inwoner: we hebben contact op straat, maar vooral ook binnen de scholen. Gemeente, hulpverleners en gezinnen weten elkaar beter te vinden, wat zou moeten leiden tot een snellere inzet van hulp en uiteindelijk minder inzet van zorg. Daarbij dwingen de gekrompen budgetten ons te kijken naar waar we 24-uursvoorzieningen naar meer dagbehandeling of ambulante zorg kunnen brengen. Ook zijn we kritisch bij de indicatie en kijken goed naar de effectiviteit van de hulpverlening. Iemand die al jarenlang in een behandeltraject zit zonder enige vorm van progressie, is dat wel passende hulpverlening? Ook pakken we de dubbelingen in indicaties en zorgaanbod aan.”
In welke fase van de transformatie zit de gemeente nu?
“We hebben veel mooie stappen gezet, samen met partners. Onze ambitie is een andere, vernieuwende manier van werken die goed aansluit bij de vraag van de inwoner. Dus niet werken vanuit een bepaalde systeemgedrevenheid – ‘dat is ons aanbod, zo gaan we het doen’ – maar echt vanuit de vraag van het individu. We zijn goed op weg om daar samen invulling aan te geven.”
Door de overheveling van jeugdzorgtaken van de provincie naar gemeenten, hebben aanbieders van jeugdzorg niet langer één, maar verschillende opdrachtgevers. Hoe verloopt de samenwerking met hen tot nu toe?
“Goed vind ik. Toen wij ons in de materie gingen verdiepen, zijn we al snel in gesprek gegaan met de vaste aanbieders van de provincie, waaronder Bureau Jeugdzorg en pleegzorg. Je merkt dat die organisaties allemaal met een enorme slag bezig zijn om aan te sluiten bij de verschillende vragen van de gemeenten. En we horen dat dat een enorme klus is, ook administratief – iedere gemeente heeft immers zijn eigen eisen. Daar mopperen de zorgaanbieders wel over, vinden dat ze er een zware administratieve last bij hebben gekregen. En dat is niet goed, want je wilt met elkaar kunnen inzetten op inhoud en kwaliteit.”
We horen dat dat een enorme klus is, ook administratief
Proberen gemeenten gezamenlijk iets tegen die wildgroei aan beleid en administratieve eisen te doen?
“Wij voeren zeker overleg met elkaar, maar niet over de eenduidigheid waarin facturen aangeleverd moeten worden of over de eisen die we aan verantwoordingsrapportages stellen. Wat sowieso lastig is, is dat we met verschillende systemen werken. Maar het zou me niet verbazen als daar in de toekomst wel een bepaalde uniformiteit in komt. Want het is – en dat begrijp ik heel goed – een veelgehoorde klacht van zorgaanbieders.”
Kunt u iets vertellen over de samenwerking met ketenpartners zoals het justitieel kader en de Raad voor de Kinderbescherming?
“Die staan voor mij iets verder weg, omdat we ze gelukkig niet zo vaak nodig hebben. Maar we weten elkaar te vinden. Bij de Raad voor de Kinderbescherming zijn we ook op werkbezoek geweest om te zien wat hun aanbod is en waarin zij ons kunnen ondersteunen. De Raad zelf is nog zoekende naar de beste aansluiting bij de lokale zorg en dus zeer bereid om met ons mee te denken over een goede invulling van de transformatie. Daarnaast hebben we natuurlijk veel te maken met het oude Advies- en Meldpunt Kindermishandeling – het AMK – dat per 1 januari 2015 is opgegaan in Veilig Thuis: advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook werken we veel samen met Samen Veilig Flevoland – voorheen Bureau Jeugdzorg Flevoland.”
Hoe heeft jeugdzorg organisatorisch een plaats gekregen binnen uw gemeente?
“Dat verliep eigenlijk heel natuurlijk; als middelgrote gemeente hadden we al een medewerker in huis die betrokken was bij jeugdzaken. Min of meer automatisch is zij toen projectleider voor de jeugd geworden. Daarnaast hadden we iemand op leerplicht die met de decentralisatie ook meer de kant van de jeugd is opgeschoven. Het zijn mensen die niet alleen snappen hoe de praktijk in elkaar steekt, maar ook weten hoe de bestuurlijke lijnen lopen. En dat is voor mij als wethouder erg prettig.”
Hoe is uw gemeente bereikbaar voor klanten?
“Net als de meeste gemeenten werken wij met sociale teams: multidisciplinaire teams die bestaan uit buurtwerkers, jeugdverpleegkundigen vanuit de ggd, de wijkverpleegkundigen vanuit de zorggroep, maatschappelijk werk, de Wmo-consulent en de consulent vanuit de Participatiewet. Deze teams heten Doen! Op die manier staan we dichter bij de inwoners en kunnen we hen zorg op maat leveren. Ook is het zo dat we de plekken waarop mensen vroeger met hun vragen terecht konden – de zorginstellingen of gemeente zelf – overeind hebben gehouden. Die hebben nu zogenoemde ‘via-punten’ die niet alleen de mensen verder op weg helpen, maar tegelijk de wijkteams een beetje ontlasten. Die kregen aan het begin van het jaar namelijk een enorme hausse aan vragen te verwerken, die we met deze via-punten hopen te ondervangen. En ik moet zeggen, dat lukt aardig.”
Voorheen bleef elke zorgprofessional binnen zijn eigen vakgebied
Nu we een klein jaar op weg zijn in de transformatie: hoe ver is de gemeente inmiddels in haar ambities?
“Het gaat goed, maar we zijn er nog lang niet. Soms worstelen we nog met vragen van mensen over bijvoorbeeld pgb of de Wet langdurige zorg. Maar ook de indicering door het sociaal team vergt de nodige aandacht; wie doet wat bij problemen in een gezin? Wie heeft de regie? Voorheen bleef elke zorgprofessional binnen zijn eigen vakgebied, maar daar is met de integrale aanpak een heel andere dimensie bij gekomen. Die kennis heb je niet zomaar in huis, dat moet je ontwikkelen en daar moet je elkaar in leren kennen. Het is natuurlijk van een enorme meerwaarde, dat we met het hele gezin aan tafel zitten, met één plan per gezin.”
Is de gemeente alleen ‘op afstand’ aanwezig als regievoerder of nemen jullie ook daadwerkelijk deel aan het zorgproces?
“Wij faciliteren het hele proces, zijn continu in beeld. Zo hebben we zogenoemde inspiratietafels waar zorgpartijen ervaringen uitwisselen met elkaar: hoe gaat het in de praktijk, waar loop jij tegenaan? We zijn ook heel betrokken bij de doorontwikkeling van de sociale teams, daar hebben wij wel een aanjagende rol in. En we zijn druk met de Wmo-werkplaats die eraan zit te komen, proberen dat meer body te geven. Daarnaast krijgen we ook gewoon de casuïstiek op ons bordje; ook ik word gebeld door ouders die klem zitten of door een zorgaanbieder die is vastgelopen. Als gemeente zit je er met beide benen middenin!”
De decentralisaties werden (en worden) in de pers vaak negatief weggezet; de gemeenten zouden het niet aankunnen. Wat vindt u daarvan?
“In Noordoostpolder hebben we daar gelukkig niet veel last van. Maar over het algemeen geldt wel dat gemeenten sinds eind vorig jaar inderdaad behoorlijk bekritiseerd door de pers. Ik geloof er absoluut in dat gemeenten deze stelselwijziging goed kunnen neerzetten, maar een dergelijk grote opgave heeft tijd en ruimte nodig. Die ruimte krijgen gemeenten gelukkig van de staatssecretaris, dat predikte hij ook altijd. Maar we zijn als politiek nu eenmaal snel geneigd om calamiteiten te willen ondervangen met extra regelgeving. Natuurlijk zijn er risico’s, zeker als het om mensen gaat. Maar probeer niet alles dicht te regelen. Geef ons de ruimte om die transities vorm te geven. Dat zou wel mijn noodkreet zijn.”