Als er één groep is waarbij geodata (in combinatie met basisregistraties) van levensbelang kunnen zijn, dan zijn het de hulpdiensten. Bijvoorbeeld voor de brandweer. Goede geodata geeft onder meer antwoord op vragen waar opbrekingen zijn op weg naar de brand, hoe het pand eruit ziet waar de brand is, hoeveel mensen er staan ingeschreven en welke vergunningen er zijn afgegeven.
Woensdag 5 januari 2011. Het is iets voor half drie in de middag. Bij de brandweer Moerdijk komt een melding binnen van een brand bij Chemie-Pack, een bedrijf dat zich bevindt in het haven- en industriegebied Moerdijk. In eerste instantie wordt gesproken over een binnenbrand, maar al snel blijkt dat het om een brand van erg groot formaat gaat. Ruim driehonderdduizend liter redelijk zwaar chemisch spul staat in de lichterlaaie en meer dan honderdzeventig personen moeten met gezondheidsklachten in het ziekenhuis worden behandeld. Ook anderszins is er sprake van grote schade. Twee bedrijven worden totaal vernietigd en één bedrijf is flink beschadigd. De totale kosten van de brand bedragen naar schatting meer dan 71 miljoen euro.
Net als het gros van de Nederlanders, heeft ook Diemer Kransen de brand in Moerdijk met grote interesse gevolgd. Kransen was destijds directeur Operationele Dienst bij Brandweer Amsterdam-Amstelland. Sinds september 2011 is hij regionaal commandant van de Brandweer Midden- en West Brabant en daarnaast onder meer CIO van alle 25 veiligheidsregio’s, voorzitter van het Programma Overleg Informatievoorzieningen Veiligheidsregio’s en plaatsvervangend voorzitter van de Brandweer Nederland. “Ik houd mij niet zozeer bezig met de harde kant van ICT, maar veel meer met de Informatiemanagementkant van ICT. Daarin speelt geodata een cruciale rol.”
Wisselwerking
Kransen en zijn manschappen ervaren dagelijks de meerwaarde van geodata. “Voor ons zijn die geodata superbelangrijk. Als wij uitrijden moeten we weten waar we naartoe gaan, wat daar te doen is, hoelang we er naartoe moeten rijden, hoe de verkeerssituatie is, welke risico we hebben, welke andere risico’s er in de buurt zijn, wat de gevolgen zijn van die risico’s, wat de effecten zijn van die risico’s voor het gebied, et cetera. Zonder geodata kunnen wij ons werk niet goed doen.” Dankzij de stevig voortschrijdende informatietechnologie lukt het steeds beter om te bepalen waar mensen wonen, waar mensen zijn, waar de gevaren zijn of waar de opstoppingen zijn. Maar volgens Kransen heeft het ook een ander effect. “Naarmate meer mensen over toepassingen beschikken waarop wij in geoterminologie kunnen bepalen waar ze zijn, ontstaat er een soort van wisselwerking tussen hulpverleners en bevolking. Ik las onlangs dat er circa tweehonderdduizend mensen aangesloten zijn bij een app voor reanimatie. Dat zijn voor een groot deel mensen die je in kunt zetten bij calamiteiten, maar dan is het wel cruciaal dat je weer waar zij zich bevinden.”
Het kunnen beschikken over grote hoeveelheden (geo-)data is mooi, maar het zorgt ook voor een mate van ingewikkeldheid. “Het ingewikkelde zit in het veredelen en verrijken van die data en wat je wel en wat je niet gebruikt. Als mijn eenheden ter plaatse komen, kunnen ze niet overvallen worden door een enorme hoeveelheid gegevens. In dat kader is er een belangrijke rol weggelegd voor de Calamiteitencoördinatoren (CaCo’s) en informatiemanagers. Zij verzamelen en veredelen al die informatie, bijvoorbeeld vanuit Omgevingsdiensten, Rijkswaterstaat en GGD’s. Het ultieme doel is dat je real time de risico’s in beeld hebt. Op basis van een dergelijk risicoprofiel kan ik inschatten hoeveel voertuigen, van welk soort en waar nodig heb. Dat is onder meer nodig omdat op een aantal wegen in België tol wordt geheven. Gevolg daarvan is wel dat de snelwegen bij ons sneller vollopen en dat er beduidend meer ongelukken plaatsvinden. In dat soort gevallen is het cruciaal dat je kunt beschikken over actuele (geo-)data.”
Het hebben van actuele geodata (in real time) is ook zinvol als het bijvoorbeeld gaat om vergunningen, zo schetst Kransen. “Een vergunning die wordt afgegeven is geldig op de dag dat die wordt afgegeven, maar vaak wordt een dergelijke vergunning afgegeven voor tien jaar. Het kan niet zo zijn dat je in die tien jaar niets aan je huis of werkplaats doet. Dat heeft ons ook aan het denken gezet. Aan de hand van geodata gaan wij steeds meer een vertrouwensrelatie aan met ondernemers, daar waar zij van oudsher eigenlijk alleen maar lijstjes met vinkjes moesten afwerken. Een voorbeeld is Fuji, hier in Tilburg. Tot voor kort kwamen wij daar gemiddeld twintig keer per jaar voor een zogenaamde openbare meldsysteemstoring. Wij zijn met hen om tafel gaan zitten en hebben gezocht naar de oorzaak van die meldingen. Het gevolg is dat het aantal meldingen, waarbij iedere keer de hele fabriek stilgezet moet worden, is teruggebracht van twintig naar vier per jaar. Dat scheelt de fabriek toch honderdduizend euro per keer, ofwel 1,6 miljoen euro op jaarbasis. In de meeste gevallen is de vergunningverlening nog eendimensionaal, van overheid naar burgers en bedrijven toe. Wij zouden graag zien dat burgers en bedrijven, op grond van geodata, ook terugmelden richting overheid aan wat zij aan het doen zijn.”
Centrale coördinatie
Een andere verandering die Diemer Kransen graag doorgevoerd ziet, is dat er meer centrale coördinatie van de overheid is op het gebied van verzamelen en het veredelen van data. “Er is nu een aantal platforms waarop die data te vinden zijn, maar het ontbreekt een beetje aan centrale regie. Dat terwijl al die data goud waard zijn voor onze beroepsgroep”, aldus Kransen, die wel vindt dat er de laatste jaren echt stappen zijn gezet op het gebied van veredelen van geodata en het gebruik ervan. “Ook hebben we veel geleerd van de brand bij Chemie-Pack. Dat werd onder meer duidelijk in juni 2014 toen een enorme brand uitbrak bij een complex van Shell in (opnieuw) Moerdijk. Op dat moment bleek dat wij de zaken goed op orde hadden. Er werd adequaat en snel gehandeld en dat was voor een groot deel te danken aan de aanwezigheid van geodata. Op dat moment wisten wij precies welke bedrijven waar stonden, wat zij daar hadden staan, wat wel of niet mocht, welke vergunning er op van toepassing was, et cetera. De informatie was op orde.”
Een andere stap die in Brabant wordt gezet komt samen in het project ‘Hotspots’. “Moerdijk is zo’n hotspot. Veel mensen, hoge risico’s, veel fabrieken, beperkte toegang. Maar ook het station in Breda is bijvoorbeeld zo’n hotspot. Chemietreinen, kantoorfaciliteiten, veel mensen die in die omgeving wonen en werken. Dat betekent dat je moet weten hoe het (geografisch) geregeld is als het fout gaat. Met wie heb je dan te maken? In dat kader zijn er verschillende partijen nodig. Niet alleen hulpdiensten, maar ook partijen als de NS/ProRail, ondernemers en kantoorexploitanten. De kunst is om de data van al die verschillende partijen intelligent en makkelijk te combineren en dan ook nog eens per doelgroep. Geodata speelt daarbij een niet meer weg te denken rol.”
Dit verhaal is onderdeel van een korte reeks over het gebruik en het belang van geo-informatie