Internetpionieren in een standaardenoorlog

Dankzij volhardende nerds en ondernemende bestuurders raakte Nederland als eerste 25 jaar geleden aangesloten op internet – ondanks ‘Den Haag’ – en heeft daardoor ook nu nog een belangrijke positie. Wat kunnen we leren van de successen en fouten?

Beeld: Frank Groeliken / Amsterdam Economic Board

Als het aan Den Haag en Brussel had gelegen was het internet zoals we dat nu kennen er niet gekomen, of het had er heel anders uitgezien, zonder apenstaartje en ‘http://.’ Maar volhardende nerds en ondernemende bestuurders zorgden er toch voor dat Nederland in november 1988 als eerste land buiten de VS directe open toegang kreeg tot internet en dat dit internet zich vervolgens als een ‘bottom-up innovatie’ in een paar jaar tijd verbluffend snel verspreidde.

Het begon op het CWI, het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) op het Science park in Amsterdam, al decennia een bèta-topinstituut, gefinancierd door NWO. Dick Bulterman was daar van 1988 tot 1994 hoofd Computersystemen en Telematica (CST). “Op het moment dat ik in Amsterdam kwam woedde er een hevig gevecht, met grote druk uit Den Haag om van internet af te zien. Dat was mijn eerste kennismaking met centraal gestuurd beleid, iets wat ik in de Verenigde Staten niet gewend was.”


Dick Bulterman ervoer eind jaren tachtig grote druk vanuit Den Haag om van internet af te zien.

Bultermans ‘jongens’ ontvingen daar op 17 november 1988 om 14:28 uur het volgende bericht: “This is to let you know that we have changed the status of this network to connected.” Het betrof de mededeling van de Verenigde Staten dat de centrale computer van EUnet (waarvoor CST de verbindingen onderhield) nu via de standaarden van het Amerikaanse internet, TCP/IP geheten, was aangesloten.
De medewerkers van Bulterman waren gebrand op het bouwen van een TCP/IP-laag op het netwerk. “Maar ministerie en PTT moesten niets hebben van een soort federatief hobbyistennetwerk. Toch werd internet een succesverhaal van bottom-up innovatie.”

Winst voor @

In 1988 ontving Amsterdam dus de acceptatie van de VS om op het open internet aan te sluiten, maar dat was voor de Europeanen aanvankelijk van geringe betekenis. Al sinds 1982 communiceerden bedrijven en universiteiten immers op het Europese netwerk van UNIX-computers, EUnet, met de eerste vormen van het internet in de VS. Mailen, discussies voeren en bestanden uitwisselen met internet was voor 1988 dus al mogelijk. Dat dit met een technische vertaling plaatsvond, merkten gebruikers nauwelijks.
Dat vroege netwerk functioneerde via een UNIX-standaard, net als veel verbindingen in de VS zelf. Ze waren opgezet door verenigingen van gebruikers aan beide kanten van de plas. De voorzitter van de Nederlandse en Europese club, Teus Hagen, toog naar de VS om daar kunstjes te leren en software te halen.
Daarnaast was hij zo tactisch om bij een belangrijke vergadering in Parijs in april 1982 het CWI in Amsterdam, waar hij werkte, als Europees netwerkcentrum naar voren te schuiven. Dit was de beslissende stap voor Nederland als spil in Europese netwerken. De UNIX-systemen gingen een officiële Europese verbinding aan en noemden dat EUnet. De nationale onderdelen kregen pas later eigen namen, zoals NLnet voor Nederland. Dit UNIX-net werd dominant, ondanks het feit dat universiteiten van grote bedrijven als IBM, Digital Equipment en PTT (KPN) ook grotendeels gratis netwerkverbindingen kregen. Die verdienden ze terug met de afzet van dure machines.

Surfnet

In de standaardenstrijd die vrij snel door het internetkamp werd beslecht, voerde in Nederland Surfnet het leger van de overheid en PTT aan. Surfnet was halverwege de jaren tachtig opgezet om universiteiten officieel te gaan verbinden. Dat wil zeggen via hun rekencentra. De afdelingen informatica volgden al een eigen weg, met UNIX en internet via het CWI en NLnet.
Surfnet kreeg van de overheid directe subsidie en universiteiten kregen miljoenen om als vragende partij op Surfnet aan te sluiten. Professor Frances Brazier, toenmalig bestuurslid van NLnet: “NLnet voelde zich echt overdonderd door Surfnet. Een woordvoerder namens Surf beet ons toe dat we de universiteiten als een stelletje indianen maar wat rooksignalen boden. Surfnet zou dat een stuk beter en professioneler doen, met een echte grote landelijke infrastructuur. Hij snapte het veel beter dan wij. Maar waarom was er dan zoveel geld nodig om ons te verdringen? Dat werd een felle discussie.”


Kees Neggers: “De Europese en nationale overheden gaven ons nu eenmaal veel geld voor Osi, terwijl gebruikers met het steeds populairdere internet wilden werken.”

Het werd een oorlog van standaarden, waarin overheden een rol bleven spelen. De Nederlandse regering en de Europese Commissie schoven miljoenen subsidie naar Surfnet om een netwerk volgens hun Osi-standaarden op te zetten. En absoluut geen internet, dat werd de vijand.
Surfnet was zo handig om de Europese organisatie van wetenschapsnetten naar Amsterdam te halen, dat hoge subsidies inde. Mooi meegenomen, maar inclusief de Osi-plichten. Surfnet-directeur Kees Neggers: “Deze voorfase vormde een spagaat van jewelste. De Europese en nationale overheden gaven ons nu eenmaal veel geld voor Osi, terwijl gebruikers met het steeds populairdere internet wilden werken.”

Neggers begon een dubbelspel te spelen door officieel de Osi-weg te volgen, maar ondertussen zo veel mogelijk internetverkeer af te wikkelen. Dat heette netjes ‘multiprotocol’. Hij werd geholpen door de nog jonge Erik Huizer, later internationaal vermaard internetprofessor. Diens eerste opdracht in dienst van Surfnet was het omzetten van alle soorten e-mail van bestaande netwerken als van IBM, Digital en UNIX naar de OSI-standaard.

Hinkelen

“Al snel wisten we dat dit het niet moest worden”, zegt Huizer. “Dus brachten we eerst alles naar internetmail – van het apenstaartje – en zouden als tweede stap alles OSI maken. Zo moest je het formuleren vanwege de subsidies.” Lang verhaal kort: die tweede stap is niet gezet. Huizer adviseerde internet aan zijn directie, die nog jarenlang op twee benen bleef hinkelen: OSI met de mond belijden, in de praktijk Europa met grote kracht en inzet aan internet helpen. Zelfs grootaandeelhouder PTT (KPN), waarmee de Surfnet-directie aanvankelijk flink botste, ging later mee in die strategie.


Erik Huizer

En NLnet? Dat werd door het CWI op het paard geholpen als commerciële aanbieder van internettoegang, in 1989 nog als stichting, later als bedrijf (dat in 1997 voor veel geld in Amerikaanse handen kwam). NLnet ging met hulp van het CWI vrolijk door met innoveren. Directeur Ted Lindgreen was – ook wereldwijd – de eerste die eigenhandig de infrastructuur van de aanvankelijke nationale monopolist omzeilde. Zijn NLnet ging internet aanbieden via het koper- en glasvezelnet van de Nederlandse Spoorwegen (NS). Lindgreen kreeg sleutels voor alle ‘onderstations’ om modembanken te plaatsen voor een landelijk inbelnet. Lokaal bellen was toen veel goedkoper voor internet.
Zo hielp NLnet ook de eerste publieksproviders HCC, Knoware in Utrecht, IAF in Groningen en Xs4all in Amsterdam. Ze werden door Lindgreen en zijn stichtingsvoorzitter Teus Hagen collectief als ‘hobbynet’ aan EUnet verbonden, tegen lage kosten: de volgende voorsprong voor Nederland. Zelfs Surfnet klopte bij NLnet aan voor een verbinding naar EUnet en daarmee het internationale internet. De standaardenoorlog liep ten einde.

‘Elektronische snelweg’

De Nederlandse overheid koos bij haar inspanningen om vervolgens het potentieel van het internet te gebruiken onhandig voor de term ‘elektronische snelweg’. Werd nu de infrastructuur bedoeld, de kabels, of de diensten en informatie? Dat bleef rijkelijk vaag en dat paste politici uitstekend. Zonder precies te weten waarover het ging konden ze toch ruimhartig pleiten voor het grote belang van hun snelweg.
Nu ging het snel. De Troonrede 1994: “Eind 1994 zal u een nationaal actieplan bereiken, gericht op proefprojecten van overheid en bedrijfsleven op het terrein van zogenoemde elektronische snelwegen.” Het werd het ‘Actieprogramma Elektronische Snelwegen’. Het kabinet ging “nieuwe kernen van economische groei stimuleren in dienstverlening, informatica, telematica, communicatie en andere toepassingen van nieuwe kennis en technologie”.

Bedrijven bepaalden de agenda. De hoop werd gevestigd op Philips, KPN, IBM, Ericsson en het aangezochte Amerikaanse AT&T Bell Labs. Het hele plan noemde NLnet niet en negeerde de vraagzijde. Er kwam nauwelijks wat uit, ondanks het visionaire voornemen van Nederland een ‘informatievrijhaven’ te creëren naar het voorbeeld van Silicon Valley.
Wat de overheid nodig moest doen – de Mediawet en de Telecomwet aanpassen voor een liberale markt – liet te lang op zich wachten. Hetzelfde laken een pak voor de ‘Digitale Overheid’ die staatssecretaris Jacob Kohnstamm beloofde.
Het grootste succes van het beleid werd de financiering van de plannen van wetenschapsnet Surfnet voor een groot aantal jaren, los van het Actieplan. Vraagstimulering slaagde hier met een steeds snellere volgende fase.


Teus Hagen wist in 1982 het CWI naar voren te schuiven als Europees netwerkcentrum

Pioniers als Hagen, Beertema en Lindgreen uiten zich laatdunkend over het Haagse negeren van hun werk destijds. Boudewijn Nederkoorn, mededirecteur van Surfnet, verwoordt het zo: “De plannen die de revue passeerden vonden we vaak obligate praat en we pikten er alleen uit wat ons van pas kwam. De technische ontwikkeling van onderaf met internet, bijvoorbeeld ook draadloos met wifi, vond ik eigenlijk veel fascinerender. Die bottom-up-ontwikkeling was vaak krachtiger dan top-down.”
Bultermans schets van de atmosfeer in Amsterdam vormt de kern waarin het vrije, open internet zo goed kon gedijen. “Nog nooit heb ik zo vrij en flexibel kunnen werken als hier”, zegt Dick Bulterman. “Er heerste een regime van onafhankelijkheid dat grenst aan onverschilligheid. We konden ook altijd open communiceren, zonder ons te bekommeren om intellectueel eigendom van vindingen. Dat was strategisch heel verstandig. Het is daarom ook geen toeval dat het CWI zo’n vooraanstaande rol kon spelen met de Europese netwerken. Dat vereist een initiatiefrijke omgeving, die door de buitenwereld als professioneel en betrouwbaar wordt erkend.”


Piet Beertema ontving de ‘eerste email’ uit de VS. Een broodje aap-verhaal

Al 32 jaar e-mail!

De statusmededeling “This is to let you know…” ging de jonge geschiedenis in als eerste e-mail tussen Europa en de VS. Nog onlangs, bij het 25-jarig jubileum schreef NU.nl dat dit het “eerste trans-Atlantische e-mailbericht” was. Maar daar klopt niets van. “Dat is echt een broodje aap-verhaal. We hadden al zes of zeven jaar e-mail. Het is vechten tegen de bierkaai om dat verhaal te ontzenuwen”, zegt Piet Beertema, aan wie het bericht was gericht.

De technische verbinding met internet was er al vóór dat moment; het wachten was op toestemming. Volgens Jaap Akkerhuis van de CWI-groep lieten de Amerikanen Europa in de wacht staan om politieke redenen. Het was Koude Oorlog. Paradoxaal genoeg bestond er al wel datacommunicatie tussen de kemphanen Rusland en Amerika, die over en weer seismografische meters hadden geïnstalleerd om kernwapenproeven te kunnen vaststellen. “Officieel waren er geen contacten, maar het dataverkeer tussen beide landen ging onder andere via onze verbinding”, weet Akkerhuis. Het is moeilijk meer voor te stellen, maar het was gewoon onbeveiligd verkeer.

Nog een andere mythe over de oorsprong van internet werd recent nog verspreid door regionale kranten in Nederland. Pioniers Rob Blokzijl en Daniel Karrenberg van het Europees-Aziatische internetorgaan Ripe NCC in Amsterdam: “Telkens wordt er weer verteld dat het een project was om bij een Russische atoomaanval met langeafstandsraketten de computers toch te laten doorwerken. Dat is echt abjecte onzin. Bij een atoomaanval computers laten werken terwijl de mensen eromheen dood gaan?”
Nee, de werkelijke drijfveer was economisch van aard. Computers van universiteiten werden onderling verbonden om dure capaciteit en programma’s te delen.


Rob Blokzijl

Samenvattende innovatielessen in ICT voor bestuurders:

  • Zet kaarten op een open, zo mogelijk academische omgeving met een traditie in vernieuwend onderzoek.
  • Bij voorkeur een vrij instituut niet ingesnoerd in een universitair prestatiekeurslijf.
  • Bemoei je niet met de aanbodzijde van de markt, bijvoorbeeld door standaarden op te leggen.
  • Wees actief aan de vraagzijde, door als gebruiker van nieuwe technologie op te treden; ook door gebruiksgemak af te dwingen.
  • Subsidiegeld rendeert het best aan die vraagzijde van de markt, om drempels te slechten en massa te creëren. Overheden kunnen zelf vragende partij worden en eventueel fiscaal stimuleren.
  • Wees bescheiden met beleidsplannen. Ze vergen onevenredig veel ambtelijke aandacht en raken vaak losgezongen van de praktijk.
  • Wijs lobby’s die het bestaande of oude verdedigen tegen het nieuwe subiet de deur of bied hen aan actief mee te doen.
  • Zoek het precaire evenwicht tussen stimulerende concurrentie en intensieve samenwerking, liefst fysiek dicht bij elkaar.
  • Schrik niet van tegenslagen en roep betrokkenen direct fysiek bijeen om samen oplossingen te zoeken. Die vind je niet via e-mail, Twitter etc. Elimineer dissonanten.
  • Laatst, maar belangrijkst: vertrouwen en enthousiasme zijn de voornaamste drijfveren van geslaagd samenwerken, zelfs als het om informatietechnologie gaat.


Daniel Karrenberg

Plaats een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Registreren