Nieuws

Luchtvervuiling? Daar hebben we het niet meer over

Burgers die in hun eigen omgeving waarnemingen of metingen doen, al dan niet ten behoeve van de wetenschap; het is niets nieuws. De Nationale Tuinvogeltelling bestaat al sinds 2003. Maar nieuwe technieken hebben ervoor gezorgd dat ‘citizen science’ het afgelopen decennium een hoge vlucht heeft genomen. Wat is precies het nut van die zelfmetende burgers en wat gebeurt er met de data die ze verzamelen?

Beeld: Dreamstime

In 2013 konden voor het eerst duizenden smartphonegebruikers via een opzetstukje voor hun telefoon, de zogenoemde iSPEX, de hoeveelheid fijnstof in de lucht meten. In 2018 doen inwoners van veel Nederlandse gemeenten met goedkope sensoren eigen lucht- en geluidmetingen. Nijmegen kent op dat gebied een eigen meetproject. In 2011 wilde de stad een nieuwe brug over de Waal. Dat wil zeggen, op de bewoners van Nijmegen-West na. Die waren bang dat de brug voor extra verkeer zou zorgen en dus voor luchtvervuiling en geluidsoverlast, en daar hádden ze al zoveel last van in hun deel van de stad, ingeklemd als ze lagen tussen een industrieterrein aan de ene kant en de Waal met al zijn scheepvaart aan de andere kant.

Om de bewoners tegemoet te komen, beloofde de gemeente om jaarlijks de uitstoot langs de S100 te gaan monitoren. Maar Paul Geurts, Strategisch Informatie-adviseur van de gemeente, ontwikkelde samen met de Radboud Universiteit (RU) een alternatief plan. Goedkoper, en veel slimmer naar zijn idee: de bewoners zouden de beschikking krijgen over eenvoudige sensoren waarmee ze zelf, in hun eigen tuin, de luchtkwaliteit in de gaten konden houden en geluid konden meten. Via een dataportaal kregen ze realtime toegang tot de gegevens van dit burger-sensornetwerk. Voor dit Smart Emission-project gingen Nijmegen en de RU een consortium aan met softwarebedrijven en een sensorontwikkelaar. Een subsidie van NWOTTW maakte het project mogelijk, als onderdeel van programma Maps4Society.

Twee jaar lang is dagelijks door een dertigtal sensoren verspreid over de stad de hoeveelheid stikstofdioxide, koolmonoxide, kooldioxide en ozon in de lucht gemeten. Is de luchtvervuiling inderdaad toegenomen in Nijmegen-West sinds de komst van de nieuwe Waalbrug in 2013? “Daar hebben we het dus helemaal niet meer over”, zegt Geurts. “Die zorg van bewoners over verslechtering van de luchtkwaliteit blijkt achteraf de aanleiding om met elkaar in gesprek te gaan. Dit project heeft ertoe bijgedragen dat onze relatie met de burgers enorm is verbeterd. Op de foto’s van de bewonersbijeenkomsten kun je het zien: mensen die samen rondom een beeldscherm of een sensor staan en met elkaar praten. Het is een katalysator voor een dialoog, een smeermiddel in het contact met de burgers.”

Ingewikkelde formule

Op de vraag of er niettemin iets interessants uit de burgersensor- metingen is gekomen, zegt Geurts: “Goed dat je het vraagt, maar dat weet ik eigenlijk niet.” Hij belt met zijn collega Henk Nijhuis van de afdeling luchtkwaliteit. Die zegt: ”Voor mij als luchtdeskundige is er weinig uitgekomen wat ik nog niet wist. Voor metingen vertrouwen wij nog steeds op onze aloude erkende netwerken: het Landelijk Meetnet van het RIVM, dat in Nijmegen twee locaties heeft, en daarnaast meten we op zeven plaatsen fijnstof met zogenaamde Osirissen. Die apparatuur is qua nauwkeurigheid niet te vergelijken met de goedkope sensoren van het Smart Emission-project. Dat is bedoeld om burgers zelf te laten meten en op die manier betrokkenheid te creëren. Daar is het een uitstekend middel voor gebleken.”

Wat meespeelt, vertelt Paul Geurts, is dat het veel moeilijker bleek dan vooraf gedacht om de data van de burgersensoren te relateren aan de metingen met de geavanceerde apparatuur van het RIVM. “We hebben een datascientist ingehuurd die een grote, ingewikkelde formule heeft uitgedacht om de meetwaarden te kunnen kalibreren, maar die methode blijkt uiteindelijk geen betrouwbare data op te leveren. Je kunt wel goed trends en patronen zien, maar geen absolute waarden. Bij stikstofdioxide is dat het duidelijkst: die stof is ook met geavanceerde apparatuur heel lastig te meten; de standaardafwijking is 25 procent. De afwijking met goedkope sensoren is nog veel groter – te groot om te kalibreren. Ozon is dan weer wel goed te meten met burgersensoren, daarbij is de afwijking na kalibratie niet meer dan tien of twintig procent.”

Er is nu eenmaal behoefte onder burgers om eigen waarnemingen te doen

Op (zeer) lokaal niveau ziet Geurts voor burgersensorme- tingen in de toekomst wel een andere nuttige functie. “Een permanent fijnmazig netwerk van goedkope sensoren om te laten zien dat we aan bepaalde normen voldoen, dat zal er wel niet van komen. Maar we kunnen de burgersensoren wel gebruiken voor ad-hocoplossingen in specifieke situaties. Stel je hebt in een ruraal gebied overlast van mestuitstoot. Dan hangen we sensoren op, brengen het probleem in kaart, gaan samen met de bewoners maatregelen nemen en kijken of die helpen. En vervolgens haal je de sensoren weer weg.”

Vernieuwd meetnet

Ook het RIVM werkt steeds meer samen met burgers om luchtkwaliteit te meten. Op 6 december 2017 organiseerde het voor de tweede keer het symposium Samen Meten, met als doel overheden en burgers bij elkaar te brengen om ervaringen te delen. Er werd een landelijk dataportaal gepresenteerd waar overheden, burgers en andere partijen meetgegevens over de leefomgeving kunnen uitwisselen.

Marita Voogt, coördinator innovatie milieumonitoring bij het RIVM, vertelt dat voor haar instituut, net als voor Nijmegen, de dialoog met burgers een belangrijke drijfveer is om het zelf meten te stimuleren en faciliteren. Voogt: “Er is nu eenmaal behoefte onder burgers om eigen waarnemingen te doen, al dan niet vanuit een zeker wantrouwen jegens de overheid. Je kunt je daartegen verzetten, maar je kunt er ook gebruik van maken door het te zien als een manier om in gesprek te gaan. Voor ons is het heel nuttig om te weten met wat voor vragen mensen zitten.”

Daarnaast zijn burgermetingen voor het RIVM wel degelijk ook een manier om de kwaliteit van de eigen data te kunnen verbeteren, zegt Voogt. “In ons innovatieprogramma, waarbij we streven naar een vernieuwd meetnet in 2020, is het nadrukkelijk de bedoeling om naast metingen met onze eigen referentie-apparatuur ook metingen te integreren van burgers, en van andere partijen, zoals steden die zelf een meetnet opzetten. Met onze inhoudelijke kennis, met ons lab en ons meetnet waarin we kunnen testen hoe sensoren reageren, moet het lukken om oplossingen te verzinnen voor problemen die zich voordoen, zoals de ijking aan onze apparatuur. Overigens hebben we met een ander type goedkope NO2-sensor al betere ervaringen dan met de sensoren die in het Smart Emission project zijn gebruikt.”

Cultuuromslag

Planoloog en citizens-science-onderzoeker Linda Carton, projectleider van het Smart Emission-project bij de Radboud Universiteit, ziet in de toekomst ook een plaats voor burgermetingen als aanvulling op professionele netwerken. “Kijk naar het neerslagnetwerk van het KNMI, waar een paar honderd vrijwilligers elke dag de neerslag meten en delen met het KNMI. Ik geloof er wel in dat het steeds meer die kant opgaat. Een deel van de eenvoudige sensoren zal doorgroeien naar grotere nauwkeurigheid; onderzoek lijkt erop te wijzen dat ze met behulp van algoritmen gekalibreerd kunnen worden, maar vervolgstudies zijn nodig om te weten of dat inderdaad de beste methode is.”

Maar als je Carton vraagt wat de belangrijkste uitkomst is geweest van het Smart Emission-project tot nu toe, zegt ze vol overtuiging: “De cultuuromslag. Dat de gemeente in gesprek is met geraakt met inwoners over luchtkwaliteit. Vroeger werd dat gezien als een domein van experts, iets heel ingewikkelds waar burgers niets van snappen. Nu is er een goede dialoog. Dat vind ik belangrijker dan de techniek.”

Download iBestuur magazine nummer 25 (PDF)

Plaats een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Registreren