‘Vertrouwen in de toekomst’. Dat is het motto van Rutte-III. Spiegelt het regeerakkoord dat vertrouwen ook echt af, of is een misplaatst vertrouwen in de toekomst meer van toepassing?
‘Vertrouwen in de toekomst’. Dat is het veelbelovende motto van het kabinet Rutte-III. Gezien de 225 dagen durende formatie lijken de politici daar zelf in ieder geval in te geloven. Maar spiegelt het regeerakkoord dat vertrouwen ook echt af?
Toekomst en technologie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vertrouwen in de toekomst staat dan ook deels synoniem aan het vertrouwen in de technologische en logistische capaciteiten van een land. Uit het regeerakkoord blijkt dat het nieuwe kabinet gelukkig inzet op het verder ontwikkelen van Nederlandse topsectoren, zoals kwantummechanica, nanotechnologie en fotonica. Toch is daar gek genoeg weinig financiering mee gemoeid. De wetenschap en het bedrijfsleven vroegen om één miljard euro, maar kregen vierhonderd miljoen. Dat is jammer, omdat Nederland in die sectoren best kan concurreren met de rest van de wereld.
Voor een kabinet dat wilt inzetten op de toekomst, één die sterk bepaald gaat worden door opkomende technologieën, is het bovendien raar dat dit op het bordje van Economische Zaken valt. Natuurlijk – het is een onderdeel van de economie – maar tegelijkertijd zo radicaal anders en nieuw dat meer aandacht ervoor best op zijn plaats zou zijn. Was er in die 225 dagen geen tijd om te onderzoeken of een minister van Technologie en Privacy, iets waarvoor D66 lang een pleidooi heeft gehouden, een mogelijkheid was geweest?
Een gemiste kans, met name omdat de Nederlandse overheid er toch al niet zo florissant op staat met haar ICT-beleid. Zo bleek uit onderzoek van de ICT-commissie van de Tweede Kamer (2014) dat ruim een derde van de grootschalige ICT-projecten van de overheid mislukt dusdanig dat het resulterende systeem niet in gebruik wordt genomen. Je zou kunnen zeggen dat dit in een wereld die rap digitaliseert, een aanzienlijk probleem is.
Het gaat ook onze staatsfinanciën aan. In 2016 concludeerde de Algemene Rekenkamer al dat de overheid kampt met grote problemen met de Belastingdienst. Volgens het rapport zou het werknemersbestand verouderd zijn, de werkdruk te hoog, en adequate kennis van moderne ICT-systemen zou ver te zoeken zijn. Deze conclusie werd later nog bevestigd door een eigen onderzoek van de Belastingdienst, dat stelde dat de ‘continuïteit van de inning van belasting’ gevaar loopt wegens problemen met enkele grote ICT-systemen van de dienst.’
Estland
Hoe anders gaat dat in Estland, waar ze een minister van Ondernemerschap en Informatietechnologie hebben. Na de val van de Muur in 1989 is Estland in rap tempo gedigitaliseerd. Al hebben ze maar een jaarlijks ICT-budget van negentig miljoen euro, alles draait er als een tiet. Met je digitale ID-kaart kan je zowat alles: stemmen, zorg aanvragen, reizen met het OV en bankzaken doen. Als meest gedigitaliseerde overheid ter wereld, wordt het grappend ook wel e-Estonia genoemd.
Maar ook op andere plekken in de wereld zien overheden in dat informatietechnologieën de toekomst zijn, zelfs op plekken waar je het niet zo snel zou verwachten. In de Verenigde Arabische Emiraten bijvoorbeeld, waar een tijdje terug een minister van Kunstmatige Intelligentie is ingewijd. De gelukkige die de post mag bekleden is Al Oloma, een overheidsmedewerker die eerder de taak als directeur van de ‘Afdeling van de Toekomst’ op zich nam. Dat klinkt een stuk meer toekomst georiënteerd dan onze overheid ons in het regeerakkoord wil doen geloven. Zouden we als kenniseconomie niet dezelfde soort drastische stappen moeten zetten?
Het visieloze kortetermijnbeleid van onze overheid wordt al helemaal zorgwekkend wanneer we zien hoe snel de vaardigheden van kunstmatige intelligentie toeneemt. Sinds kort kan Atlas, de robot van Boston Dynamics, naast griezelig stabiel lopen en springen, ook perfect gecoördineerde achterwaartse salto’s maken. De kunstmatige intelligentie AlphaGo Zero van DeepMind verslaat nu al, na drie dagen trainen en zonder menselijke interventie, zijn eerdere software op het extreem moeilijke spelletje Go – terwijl de eerdere versie maanden training nodig had om de menselijke wereldkampioenen te verslaan.
De Amerikaanse, Chinese, Russische, Japanse en Indiase overheden stoppen stuk voor stuk miljarden in onderzoek naar kunstmatige intelligentie. Nu doet het Nederlandse bedrijfsleven het in principe prima in de hightech sector, maar het zal niet voldoende zijn om alleen maar uit te gaan van de kracht van de vrije markt.
Gezien de toepassingen en implicaties van dit soort technieken zouden we ter compensatie in ieder geval een ministerpost moeten hebben die de juiste kennis in huis haalt en beleid opstelt. Toen Estland in 1992 begon met zijn succesvolle digitale opmars, kwam dat ook voornamelijk door de minister-president Mart Laar. Hij was zelf computerprogrammeur.
Achter de feiten aanhollen
Alleen plannen maken voor de komende vier jaar schiet tekort. De wetenschap, maar vooral de industrie, zal enorme stappen hebben gemaakt ten tijde van de volgende verkiezingen. Zo groot, dat de politiek achter de feiten dreigt aan te hollen mits het niet een meer toekomstgericht standpunt inneemt.
Het onlangs ingevoerde Chinese ‘Xi Jinping Denken voor Socialisme met Chinese Karakteristieken voor een Nieuw Tijdperk’ stelt bijvoorbeeld een strategie voor de komende dertig jaar op. Natuurlijk volstrekt belachelijk en niet toepasbaar in het democratische Nederland. Maar juist daarom moet de hele Nederlandse politiek zichzelf eens even achter de oren krabben. Alle aandacht voor het klimaat in de toekomst die nu voornamelijk de revue passeert is zeker nodig, maar er mag ook wel eens verder worden gekeken dan dat. Of je nou van een linkse, midden of rechtse partij bent – zet je blik wat meer op oneindig. Als we nu geen actie ondernemen, kunnen we maar beter beginnen met Chinees leren.
‘Een misplaatst vertrouwen in de toekomst’. Dat thema zou het kabinet beter sieren.
Ruben Boyd is wetenschapsjournalist en gespecialiseerd in het onderwerp kunstmatige intelligentie