De echte vraag bij stedenbouw is niet hoe de stad er uit ziet, maar hoe het stedenbouwkundig ontwerpproces verandert.
Als onze steden echt smart worden, dan worden ze bedacht en geproduceerd als alle technologieproducten. Maar hoe werkt dat?
Als dit artikel online staat is het niet af. Stel iemand ziet morgen een fout, dan pas ik die direct aan. Als ik – bijvoorbeeld door feedback van een van de lezers – tot een nieuw inzicht kom, dan kan ik het herschrijven. En wie weet denk ik er volgende week wel zo anders over, dat ik het weer van de site haal. Kortom, als iets klaar is, betekent het niet dat het af is. Dat geldt voor blogs als deze, maar ook voor games, apps, het besturingssysteem van mijn iPhone en voor de Tesla. Een van de meest fascinerende inzichten die ik het afgelopen jaar opdeed is dat de nieuwe economie een update-economie is en dat daar principes gelden die duidelijk afwijken van de ‘oude economie’. Met dank aan de deelnemers van een door RVO georganiseerde ronde tafel over smart cities en wonen. Omdat internet alles verandert wat het tegenkomt, is het niet de vraag of doorwerkt in de stedenbouw, maar vooral hoe de update-stedenbouw functioneert.
Er bestaan verschillende redenen waarom bedrijven als Apple of Tesla komen met updates. Er kunnen technische redenen voor zijn of (nieuwe) veiligheidseisen. Maar ook veranderend gebruik kan een reden zijn om te updaten. En tenslotte krijgen producten om de zoveel tijd een nieuw uiterlijk. Vooral om te laten merken dat het product bij de tijd is. Opvallend genoeg zijn we vrij snel gewend aan updates. We hebben geaccepteerd dat het product dat we kopen kan veranderen en dat we dus niet zeker weten wat we kopen. Updaten is, voor technische producten, de norm geworden. Daarbij zijn data onmisbaar. Data over het gebruik van het product bijvoorbeeld, data over de voorkeur van de gebruikers, data over de concurrenten. Door deze data weet Apple (om bij het voorbeeld te blijven) hoe mijn iPhone eruit moet zien.
Steeds meer producten worden technologische en digitale producten die verbonden zijn via het internet. Computers en smartphones, maar ook auto’s en steeds meer onderdelen van ons huis. Denk aan de slimme meter, de slimme thermostaat, de deurbel en het slot op afstand. Daarbij is die term slim wellicht misplaatst (vaak zit er nog geen kunstmatige intelligentie in), maar er wordt mee bedoeld dat ze verbonden zijn met het internet en zo data kunnen delen.
Ook de stad wordt stap voor stap een technologisch en digitaal product. Een complex product weliswaar, dat tal van componenten heeft en bovendien nog niet af is. Maar op tal van plaatsen in de stad worden al data gegeneerd en steeds meer onderdelen zijn via het internet verbonden met elkaar.
Net als bij onze auto en ons smartphone gaan we ook van de stad verwachten dat ze zich gedurende haar levensduur vanzelf vernieuwt. Dat er updates komen waardoor de stad er anders uitziet en anders functioneert. Dat kunnen grote updates zijn, maar ook kleinere, waarbij bugs worden verholpen. We accepteren daarin kortom niet meer dat de stad af is. En dat we dat niet meer accepteren is een gevolg van de tijd waarin we leven en de norm die past bij die tijd. Net zoals we verwachten dat we in steden kunnen parkeren (en we accepteren dat dat in grote steden geld kost). Dat klinkt misschien logisch, maar toen de auto net was uitgevonden, was daar ongetwijfeld veel debat over. Het voorbeeld bewijst ook dat normen kunnen veranderen. Parkeren op het stadsplein was ooit een teken van de vooruitgang, maar daar zijn we anders over gaan denken.
De echte vraag bij de nieuwe stedenbouw is dus niet hoe de stad er uit ziet en welke oplossingen er worden ontwikkeld, maar hoe het stedenbouwkundig ontwerpproces verandert. Ontwerpen wordt programmeren. Maar wat betekent dat voor onze steden en dorpen? En is dit wel het hele verhaal? Of verandert er nog meer? Hoe ontwerp je zo’n stad die zichzelf update? Of beter gezegd, hoe programmeer je zo’n stad? Of ontwerp je alleen de kaders (zoals de Omgevingswet vraagt)? En kunnen die kaders dan algoritmen zijn? En ook, hoe kan je dat eigenlijk toepassen op dat deel van de stad dat al bestaat? Maar de belangrijkste vragen zijn wie de smart-city-programmeurs worden. De stedenbouwers zoals we die nu kennen? De techprofessionals die werken voor bedrijven als Google, Amazon of in het Midden- of Verre-Oosten? Of een vruchtbare mix.
Laten we in 2019 werken aan het laatste.
Meedenken over hoe de stedenbouw smart wordt? Kijk hier voor meer informatie.
Jan-Willem Wesselink is kwartiermaker bij de Future City Foundation.