‘Schrijf het op en ik zal het vergeten. Laat het me zien en ik zal het onthouden. Laat het me ervaren, en ik zal het me eigen maken’.
Er wordt binnen ons publieke domein as we speak hard gewerkt aan de operationalisatie van een groot aantal i-gerelateerde projecten. Helemaal niet zo vreemd als we ons bedenken dat het Kabinetsvoornemen ‘digitaal 2017’ over drie jaar werkelijkheid moet zijn. En in veel van die trajecten wordt ook ketenoverstijgend gewerkt. Over de grenzen van afzonderlijke organisaties heen. Juist dat maakt het taai en weerbarstig. Vooral omdat we steeds terugvallen in het denken vanuit eigen instituties. Of eigen koninkrijken. En laat dat nou net géén opsteker zijn om dit soort van projecten up & running te krijgen.
Want als je met enige afstand kijkt naar veel van die projecten dan zie je steeds weer dezelfde patronen opdoen. Ingewikkelde kerstbomen aan onderlinge overleggen en stuur- of klankbordgroepen. Vaak met goed gevulde tafels waarin iedereen zijn eigen tent vertegenwoordigt. Waarin het verticale aspect – de manier waarop individuele functies, taken en activiteiten worden verricht – nog steeds de voorrang krijgt boven het zogenaamde horizontale aspect. De manier waarop taken op elkaar aansluiten en zo samen één doelgericht geheel te vormen. Vanuit een soort van netwerkgedachte. Blijkbaar vinden we met z’n allen de hardware (structuren, procedures en hiërarchieën) belangrijker dan de software (rollen, competenties, empowerment, gemeenschappelijk winnen). Om ons zo kort-door-de-bocht gezegd te laten gijzelen door dat verstikkende micromanagement …
Tsja. Op zich ook best wel begrijpelijk: we vergeten in ons enthousiasme namelijk de waarom vraag. Die slaan we nog iets te vaak over. Niet zo vreemd, want dat is ook de moeilijkste! En snel duiken we de details in om hét te gaan doen. Waarbij het ook frequent voorkomt dat ‘wat’ (wat gaan we doen) en ‘hoe’ (hoe gaan we het organiseren) met elkaar vermengen. En dat terwijl het zoveel makkelijker kan als je eerst in alle rust de tijd neemt om die waarom vraag écht goed te beantwoorden. Waarom doen we dit? Wat levert het dan at the end op aan benefits? Voor wie dan? En wat staat er als het af is? Gewoon heel huiselijk opdat het thuis goed uitlegbaar is. Op een verjaardagsfeestje. Wat uiteindelijk investeren we in deze projecten om waarde te creëren. Voor burgers en/of ondernemers. Waarbij we van die burgers/ondernemers ook in toenemende mate verwachten – volkomen terecht overigens – dat zij hun eigen verantwoordelijkheid nemen. En bij de totstandkoming ervan dan ook een rol van betekenis vervullen.
En het mooie is: als je het antwoord op die waarom vraag scherp hebt, dan is het ook makkelijker om met dat einddoel voor ogen een soort van proefopstelling te gaan maken. Een action lab. Waarin je dat toekomstbeeld daadwerkelijk kunt beleven. Geen schijnwereld van dikke blauwdrukken met weinig toegankelijke schema’s, maar een operationele proeftuin of pilot opdat je kunt voelen wat we gaan doen in dat project. Hoe hét er straks uit gaat zien als het af is. En belangrijker: hoeveel energie dat dan genereert. Hoe leuk dat dan is. Opdat iedereen daar dan ook met plezier z’n schouders onder gaat zetten. Gewoon omdat je laat zien dat je zo met elkaar forse stappen voorwaarts zet. En niet de zaak onnodig difficulteert.
Nieuw? Dacht het niet. Kijk maar wat Confucius daar zo’n 2500 jaar geleden over zei: ‘Schrijf het op en ik zal het vergeten. Laat het me zien en ik zal het onthouden. Laat het me ervaren, en ik zal het me eigen maken’.
Volgens mij een aanpak die we écht als proven technology mogen betitelen. En avant!
Dirk-Jan de Bruijn is actief als kwartiermaker binnen het publieke domein. Recent heeft hij zijn eigen veranderervaringen toegankelijk gemaakt in ‘Waar een wil is, is succes’ (Van Gorcum, 2013).