Common Ground. De term staat voor een beweging waarbij gemeenten en leveranciers gezamenlijk werken aan een stapsgewijze modernisering van de ICT-infrastructuur. Dat roept enigszins de vergelijking op met Estland, een land waar de digitalisering lijkt uitgevonden. Maar hoe eerlijk is die vergelijking? Hoogleraar Marijn Janssen (TU Delft) over verschillen en overeenkomsten tussen Common Ground en de situatie in Estland. "Esten nemen meer risico in hun ICT-projecten, maar dat zit niet in onze cultuur. Wij zijn vooral behoudend."
Beeld: Shutterstock
‘Absolute koploper in digitalisering’; ‘Digitale pionier’; ‘De bètaversie van de overheid’; ‘Digitale aanjager van Europa’; ‘Digitale wonderstaat’; ‘De digitale tijger van Europa’; ‘Het digitale paradijs’. Aan superlatieven geen gebrek als we het hebben over Estland. De Baltische staat (circa 1,3 miljoen inwoners) wordt gezien als hét voorbeeld van hoe landen om moeten gaan met digitalisering en ICT. Transparant, relatief simpel en goed toegankelijk voor burgers en ondernemers. Ook voor velen in Nederland en Vlaanderen is Estland hét voorbeeld. Niet voor niets zijn in de afgelopen jaren grote groepen bewindslieden, raadsleden, ambtenaren en leveranciers oostwaarts getrokken en vrijwel allemaal kwamen zij lyrisch terug. Marijn Janssen, hoogleraar ICT en bestuur aan de Faculteit Techniek, Bestuur en Management van de TU Delft, kent de Baltische staat goed en snapt waarom mensen in een staat van euforie terugkomen na een bezoek aan de Estse ‘showroom’.
Wat betreft Janssen, wereldwijd een van de meest invloedrijke wetenschappers als het gaat om de digitale overheid, is de Estse situatie niet te vergelijken met de situatie in Nederland en zeker niet één-op-één te kopiëren. Daarvoor zijn de verschillen te groot. Dat wil niet zeggen dat Nederland niets kan leren van de Esten. Neem de X-Road, de digitale Estse snelweg waarop niet alleen (lokale) overheden aanhaken, maar ook derden (zoals leveranciers) en burgers en ondernemers. Als onderdeel van Common Ground wordt in Nederland gewerkt aan NLX (NL X-road) en net als de X-Road, moet dat de backbone worden van de gezamenlijke (gemeentelijke) digitale infrastructuur.
Disruptief
Janssen heeft veel vertrouwen in Common Ground, ook al omdat er wat hem betreft geen andere optie is. “De huidige, gefragmenteerde manier van werken, waarbij iedereen voor zichzelf opereert zonder te kijken naar wat de ander doet, is niet houdbaar. Dat er nu toch echt beweging zit in de ontwikkeling, heeft volgens mij te maken met een aantal dingen. In de eerste plaats lijken de organisaties er rijp voor. In de tweede plaats is er een aantal mensen die er alles aan doet om er een succes van te maken. In de derde plaats wordt er gewerkt met technologie die zich al bewezen heeft.”
“Dat wil niet zeggen dat er niet meer geëxperimenteerd hoeft te worden, maar de technologie zit al op een dusdanig niveau dat het ingezet kan worden voor organisatiedoeleinden. In de businessliteratuur gebruiken we dan vaak het woord disruptief, bestaande technologie waar omheen een nieuw businessmodel is gebouwd. Kijk bijvoorbeeld naar Uber. Common Ground als Uber van de overheid. Beide disruptief. Gemeenten zijn van oudsher gewend om in hun eentje te opereren en zullen over moeten naar een andere werkwijze. Het geldt ook voor leveranciers, die gewend zijn om met één gemeente te praten. Dat betekent dat ook zij anders moeten opereren. Het zijn gigantische veranderingen waar je het dan over hebt, die niet even binnen een paar jaar zijn gerealiseerd.”
Wat Marijn Janssen betreft wordt er ook de tijd genomen voor het transformatieproces rondom Common Ground. Daar ziet hij ook een groot verschil met de situatie in Estland. “Esten nemen meer risico in hun ICT-projecten, maar dat zit niet in onze cultuur. Wij zijn vooral behoudend. Wij willen graag eerst dat iets goed werkt, waarna het pas kan worden uitgebouwd. Die cultuur is helemaal niet slecht, omdat het de taak van de overheid is om voor stabiliteit te zorgen. Daarnaast willen wij het ook beheersbaar houden. Een te snelle groei van de groep zou het geheel niet ten goede komen”, aldus Janssen, die nog meer aandachtspunten heeft.
“Wat nog wel eens vergeten wordt, is het vasthouden aan bewezen basisarchitectuurprincipes. Na verloop van tijd worden die principes nog wel eens uit het oog verloren. Ik vind dat een grote denkfout. Een ander aandachtspunt is dat het te allen tijde mensenwerk is en blijft en dus worden er fouten gemaakt. Nu, maar ook in de toekomst. Accepteer dat. Ook onderhoud is een belangrijk aandachtspunt. Zorg dat je bij het ontwerpen en ontwikkelen van software en processen weet hoe je iets in de toekomst kunt veranderen. Datzelfde geldt voor security, waar ik ook privacy onder schaar. Waarborg beheer, security en privacy gelijk in je systeemontwerp, want het gaat niet werken om dat later nog eens toe te voegen.” Naast aandachtspunten zijn er ook risico’s, zo schetst Janssen. “Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn. Van bestuurlijk tot technisch. Stel je voor dat de politiek kiest voor een andere koers of als er gesteggel komt over de financiering. Dat moet wel op langere termijn neergezet worden.”
Drastische keuzes
Nog even terug naar Estland. Wat is volgens Janssen de reden waarom de groepen bewindslieden, raadsleden, ambtenaren en leveranciers die de afgelopen jaren naar de Baltische staat afreisden, vrijwel allemaal euforisch terugkwamen? “Allereerst hebben ze een democentrum (de ‘showroom’), waar bezoekers worden verlekkerd met allerlei nieuwe technologische snufjes. Dat is natuurlijk een mooie binnenkomer, maar het zegt niets over wat zij werkelijk doen. Ik denk dat de grote kracht van de Esten is dat zij een aantal drastische keuzes hebben gemaakt. Wel móesten maken. Bijvoorbeeld de keus voor open source software. Volgens mij ligt hun totale jaarlijkse nationale ICT-budget rond de 90 miljoen euro en dat is niet hoog, in vergelijking met wat veel Westerse landen uitgeven aan ICT. Uit cijfers van Forrester blijkt bijvoorbeeld dat het bedrag dat Nederland in 2017 aan alle ICT uitgaf, rond de 38,4 miljard euro lag. Maar omdat de Esten weinig budget en middelen hadden en nauwelijks legacy, hebben ze de keus gemaakt voor open source, een relatief goedkope ICT-oplossing. Ook doen zij eerst en gaan daarna pas nadenken over wet- en regelgeving.”
Een andere, radicale keus die de Esten hebben gemaakt, was die voor transparantie. “Je kunt, bijvoorbeeld op de X-Road alle transacties zien. Dus ook als iemand met jouw data zit te klooien. Het betekent dat iedereen kan meekijken. In ons land zou dat niet kunnen, ook al omdat sinds een aantal maanden de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van kracht is, die toeziet op het recht op privacy. Als EU-lid geldt de AVG ook voor Estland, maar schijnbaar accepteren de mensen in Estland toch dat alle transacties zichtbaar zijn.”
“Ik vermoed dat dat te maken heeft met de cultuur en achtergrond van het land, dat lang niet geheel vrijwillig deel heeft uitgemaakt van de Sovjet-Unie. Een en ander geeft wel aan dat je ideeën niet één-op-één kunt kopiëren, maar altijd moet doorvertalen naar de eigen context. Dat is iets dat de beweging rond Common Ground goed heeft begrepen. Zij hebben daar echt over nagedacht. Ze hebben gekeken naar best practices uit andere delen van de digitale wereld en dat doorvertaald naar hoe dat hier uitgevoerd moet worden. Maar het hebben van die visie en de operationele werkelijkheid maak je niet op één dag. Je hebt veel tijd nodig om dat te realiseren, maar het is wel nodig. We kunnen niet meer terug..!”
Dit verhaal is geschreven in opdracht van Common Ground/VNG Realisatie
Ik ben blij dat de grote verschillen tussen Estland en Nederland een keer genoemd worden. Er wordt te vaak gedaan alsof het een kwestie is van simpelweg kopieren.
De aangehaalde manier waarop wordt verschillend wordt omgegaan met naleving van de GDPR/AVG is een sprekend voorbeeld. “Waarborg beheer, security en privacy gelijk in je systeemontwerp” is een prima advies, Maar dit betekent wel dat het “doorvertalen naar de eigen context” van een systeem dat dit niet heeft gedaan niet of nauwelijks mogelijk is.
Verder spelen andere bestuurlijke verhoudingen (autonomie van bestuursorganen) en cultuur (bijv.polderen) een grote rol. Wat al met onverlet laat dat we moeten leren van wat daar gebeurt en wat in onze context herbruikbaar is vooral moeten overnemen.
Natuurlijk zijn er verschillen in cultuur en herkomst van Estland en Nederland waarbij bij de laatste het calvinisme en behoudendheid nog steeds hoogtij viert. Ik deel dan ook niet de mening van de heer Janssen als hij zegt:“Wij zijn vooral behoudend. Wij willen graag eerst dat iets goed werkt, waarna het pas kan worden uitgebouwd. Die cultuur is helemaal niet slecht, omdat het de taak van de overheid is om voor stabiliteit te zorgen. Daarnaast willen wij het ook beheersbaar houden. Een te snelle groei van de groep zou het geheel niet ten goede komen.” Dat lijken vooral argumenten voor doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg… Wij zijn wat betreft in verhouding tot Estland ware meesters geworden in het (politiek) smoren van innovatieve ideeën of elke vorm van disruptie. De technologische ontwikkelingen gaan hard en de meerderheid van onze inwoners adopteren deze veranderingen vrij eenvoudig. Dat creëert meteen ook het dilemma voor de overheid. Aangezien de onze inwoners dat als consumenten omarmen en het gewoon vinden ontstaat er in de verwachting van inwoners een forse kloof op dit gebied met de overheid die hier mijlen ver achterloopt. Hoe veel is er daadwerkelijk terecht gekomen van alle ambities op het gebied van e-Overheid, NUP. iNUP etc.. Natuurlijk zijn daar zaken gerealiseerd , gelukkig wel gezien de hoeveelheden gemeenschapsgeld die daar in om zijn gegaan. Tegelijkertijd zijn de ambities en beoogde innovaties niet bereikt.
Kortom Common Ground is een prima ontwikkeling wat ik echt toe juich maar alleen met het lef van de Esten anders is het in no-time op zijn Hollands geïnstitutionaliseerd en politiek bestuurlijk dood geknuffeld in Den Haag.
Common Ground is een prima beweging. Aandachtspunten zijn o.a. nog:
– Open Source is niet automatisch herbruikbare software. Er zijn standaards en passende aansluitingen nodig om het voor 380 proceseigenaren of een ICT-afdelingen makkelijk in gebruik te nemen. Zowel qua datastructuur, semantiek, autorisaties, userinterface en ICT-beleid en beheer.
– GEMMA kan zorgen dat deze standaardisatie er komt, maar is op dit moment nog vooral een ICT-ding. Het concept van referentiecomponenten is wel prima om GEMMA als een richtinggevend raamwerk vanuit de business te gebruiken, als een instrument om de functionele vraag meer integraal naar de markt toe te verwoorden. Van onderaf krijgen gerealiseerde componenten (applicaties) dan een plek in het grote geheel. Een voor de business begrijpelijke versie zou dus mooi zijn, een soort “GEMMA-light” als ontmoetingspunt van vraag en aanbod.
– Het vinden van de juiste verdienmodellen voor de markt is belangrijk om voldoende actieve leveranciers te binden.
En waarborg archivering door standaard metadata en bestandsformaten te gebruiken.
Ik deel alle eerder gegeven commentaren. Waar ik wel aan toe wil voegen dat de overheid ook overgeleverd is aan de huidige ICT bedrijven. En daar is de overheid dan zelf ook verantwoordelijk voor omdat ze/we het zelf hebben laten gebeuren. In de loop der jaren hebben we teveel buiten de deur gezet en is er veel kennis verloren gegaan. Het moeten aanbesteden heeft er al helemaal voor gezorgd dat we de regie zijn kwijt geraakt. Of we timmeren de innovatie dicht door een sluitend PvE te schrijven of we laten het over aan de kennis van de leverancier. In beide gevallen zijn we verliezers omdat bij een sluitend PvE innovatie niet mogelijk is of erg veel geld kost, bij een open inschrijving loop je tegen meerwerk aan omdat er teveel open eindjes zijn.
Ik ben dus erg benieuwd wat wij als gemeenten kunnen doen om er voor te zorgen dat we in ieder geval Common Ground compliant zijn. Bij de gemeente Hollands Kroon dagen wij dan ook de markt uit mee te werken aan ons droombeeld van een klantgerichte, efficiënte en effectieve applicatielandschap.