In deze tijd van corona participeren we voornamelijk digitaal. Dat vraagt ook van ambtenaren een andere aanpak.
In coronatijd is het lastig fysieke bijeenkomsten te organiseren. Burgerparticipatie in besluitvormingsprocessen gaat in de regel door middel van fysieke bijeenkomsten. Dus is het de vraag of het verplaatsen van deze bijeenkomsten naar de digitale werkvormen gevolgen heeft voor de kwaliteit van burgerparticipatie. En als er ook voordelen worden ontdekt, kunnen die dan na corona gewoon doorgaan?
Berenschot deed onderzoek naar de kwaliteit van digitale burgerparticipatie. De conclusie was dat ‘met name bij kleine en middelgrote gemeenten de kwaliteit van inspraakprocedures en participatieprocessen bij digitale alternatieven onder druk staat: deze zouden niet zorgvuldig, zinvol of breed genoeg zijn. Ook de invloed van inwoners, de lengte en uitkomsten van processen waren reden tot zorg. Grote steden tonen zich meer tevreden. Die hebben juist meer digitale alternatieven ingezet en zijn zelfs tevredener over participatieprocessen tijdens Covid-19 dan in de periode daarvoor’, aldus Berenschot.
Het kan dus ook beter verlopen. En dat is logisch, want digitale vormen van participatie leveren ook voordelen op. Het is plaats- en tijdonafhankelijk. Een inspraak ronde kan dus best een hele week duren, in plaats van twee uur op maandagavond. Dat geeft deelnemers ook de ruimte om even na te denken. Ze hoeven immers niet direct te reageren, omdat ze anders hun beurt voorbij laten gaan.
Digitaal participeren geeft ook de mogelijkheid om met interactieve vormen van informatie te werken. Digitale kaarten waar specifieke doorsnedes worden gemaakt, waar soms de kabels en leidingen wel en soms juist ook niet op getoond worden. Digitaal werken geeft ook de mogelijkheid om parallel ruggespraak te houden via een appgroepje. Het is makkelijker om alle input gelijk vast te leggen. Notulen hoeven niet meer achteraf gemaakt te worden.
Digitale participatie neemt nu, door toedoen van corona, een vogelvlucht. Net zoals dat gebeurt met thuiswerken en videovergaderen. We zien daar nu de voor- en nadelen van en in welke situaties dat goed werkt en in welke situaties niet. Wat zou het toch mooi zijn als die voordelen kunnen beklijven ook lang na corona. Dat geldt ook voor digitale participatie. Het zal fysieke participatie nooit in zijn geheel vervangen. Maar in sommige situaties kan dat wel en soms is het juist een mooie aanvulling.
Maar voor digitaal participeren is kennis nodig en er zijn middelen nodig. Het is dus ook niet verrassend dat grotere gemeenten dit sneller en beter onder de knie hebben dan kleinere. Verder bleek bijvoorbeeld uit een recente raadpleging van het Ambtenarenpanel van DigitaalToegankelijk dat veel ambtenaren al niet eens goed op de hoogte zijn van de digitale toegankelijkheid van hun website en de verplichtingen die daarbij horen. Zo zegt ongeveer een kwart volledig bekend te zijn met digitale inclusie, maar heeft bijna één op de vijf ambtenaren ‘geen idee’ (bron).
Digitaal participeren vraagt ook een andere aanpak. Het vraagt een andere manier van bejegening, een ander proces, andere sturing. Het trekt deels een andere doelgroep en dat heeft ook effect. Dat zullen we ook onder de knie moeten krijgen.
Als ambtenaren betrokken raken bij een participatietraject gaan zij vaak op cursus om te leren hoe dat gaat. Zou het niet een idee zijn om dat ook voor digitale participatie te doen? Dus, hup, in de digitale schoolbanken!
Paul Ruijgrok is gemeenteraadslid voor de VVD in Gouda en zelfstandig adviseur informatiemanagement en –architectuur.