Als variant op Panacea lijkt innovatie soms de panacee om levensverlengende kracht aan de overheid te schenken.
Innovatie? Ik zie een mits, een maar en nog een bezwaar.
De redenering is bekend en gaat ongeveer als volgt. De sociale en technologische ontwikkelingen in de samenleving voltrekken zich in hoog tempo en zijn voortdurend ongewis. Om daar als publieke sector voldoende op in te kunnen spelen, is innovatie geboden. Innovatie fungeert als de Haarlemmerolie om ontspannen de wereld van disruptie tegemoet te kunnen treden, om met vertrouwen de overheids-eigen weg te kiezen te midden van exponentiële singulariteiten. Alleen zo lukt het de overheid om relevant te blijven. Alleen zo overleeft de overheid.
Ik vind die redenering valide. Zeer valide zelfs. Maar toch. Innovatie als geloofsartikel, innovatie omwille van de innovatie, ik kom het bij bestuurders en organisaties nét even te vaak tegen. Als hedendaagse variant op de Griekse godin van de geneesmiddelen, Panacea, lijkt innovatie soms de panacee om levensverlengende kracht aan de overheid te schenken. Ik leg de vinger bij de drie zere plekken.
Innovatie is gebaat bij regelruimte, bij experimenteren, bij falen en stug doorgaan. Prachtig natuurlijk als het tot resultaat leidt, maar wat heb je nu feitelijk aan een innovatie die ergens in een verborgen hoekje van de publieke sector hoogtij viert? Een innovatie onder een afgeplakte kaasstolp zeg maar. Ik denk dat we de eis van deelbaarheid, van schaalbaarheid, van brede toepasbaarheid, gerust als het nieuwe normaal mogen omarmen. Moeten omarmen zelfs. Een innovatie die niet overdraagbaar blijkt naar, tenminste, vergelijkbare overheidsorganisaties is wel zinvol maar niet betekenisvol. Je kunt een heel debat voeren of dat ligt aan het tekort van samenwerking tussen overheden en besturen of dat de oorzaak ligt in de potentiële reikwijdte van de innovaties zelf, ik kijk gewoon onder de streep naar de féitelijke betekenis van innovaties, naar de echte doorwerking. Ik stel dat innovaties zeker de potentie van een panacee hebben mits ze schaalbaar zijn.
Dan de tweede zere plek. Helemaal fantastisch als innovaties als een golfslag door de publieke vijver trekken, maar is er in diezelfde vijver nog een rimpeling te zien na één jaar, na twee jaar? Hoe vaak hollen we hijgend achter de ene na de andere hype aan, zonder ons af te vragen wat het blijvend effect is? Ik overvraag niet als ik beweer dat je na een succesvolle innovatie gewoon mag verwachten dat een bepaald werkproces structureel is veranderd, dat een bepaalde taak fundamenteel anders wordt uitgevoerd dan voorheen, dat de vorm van een samenwerking wezenlijk verschilt van hoe het voorheen ging. Ben ik over de feitelijke schaalbaarheid tamelijk optimistisch gestemd, over de feitelijke borging van innovaties ligt mijn optimisme dicht nabij het nulpunt. Ik daag bestuurders uit om zichzelf en anderen kritisch te bevragen over de blíjvende betekenis van alle energie die in innoveren is gaat zitten. Kom de hype voorbij! Anders gezegd, mag ik het garantiebewijs even zien? Als ze schaalbaar zijn, hebben innovaties de potentie van een panacee, maar dan stel ik wel graag de voorwaarde van blijvende borging.
Naast opschaling en borging is er een derde aspect aan innovaties dat voor mij het meest aangelegen is. Dat raakt aan de eigenlijke aard van de overheid. Met betrekking tot een publieke instelling is immers de meest essentiële conditie die je aan het handelen mag stellen of het bijdraagt aan het creëren van publieke waarde, aan het realiseren van sociaaleconomische opgaven. Je herkent vast het volgende beeld. Een organisatie is heerlijk innovatief bezig, de vibe zindert door de gangen, het is ronduit hartverwarmend. Maar stel je voorzichtig de kritische vraag aan welk vraagstuk in de samenleving die innovaties een bijdrage leveren, dan stijgt plotseling de vrieskou op uit de vloeren van diezelfde gangen. De vraag blijkt te lastig. Te confronterend. Natuurlijk begrijp ik ook wel dat je de kwestie van schaalbaarheid niet te snel aan de orde moet stellen om een innovatie niet vroegtijdig om zeep te helpen. En natuurlijk begrijp ik dat hetzelfde geldt voor het issue van borging. Maar de vraag naar de maatschappelijke meerwaarde moet mijns inziens wel degelijk al aan de vóórkant gesteld én beantwoord zijn. Innovatie is immers geen feestje van innovatie, maar een feestje van realisatie. Realisatie van maatschappelijke opgaven. Ik maak er dus ronduit bezwaar tegen als een publieke organisatie de relatie tussen innovaties en opgaven niet helder kan articuleren. Ik denk dat Panacea dan van schrik spontaan een van haar pilletjes zelf inneemt.
De redenering dat een groter innoverend vermogen in de publieke sector broodnodig is, is valide, volgens mij echter wel met een mits en een maar en nog een bezwaar.
Jan van Ginkel, concerndirecteur en loco-provinciesecretaris van de provincie Zuid-Holland.