Het is meestal een categorische fout om over 'eigendom' op gegevens te spreken als het over overheidsdata gaat.
Een terugkerend thema bij informatiseringsvraagstukken in de publieke sector is de vraag bij wie de eigendom van de data berusten. Een incidentele vraag of wijdverbreid misverstand? Een vraag die ook een categorische denkfout onthult en geen betere aanleiding om je eigen beroepsdeformaties eens op een rijtje te zetten dan een vraag waar een denkfout achter zit.
Om te beginnen sluit het eigendomsbegrip nauwelijks aan op de werkelijkheid van informatieproducten. Ja, er zijn intellectuele (eigendoms)rechten, zoals het auteursrecht, het octrooirecht, het merkenrecht en het databankenrecht (hierover later meer).
Intellectuele rechten die hooguit vergelijkbaar zijn met klassieke eigendomsrechten omdat dat zij in beginsel exclusief zijn. Daar houdt het dan mee op. In tegenstelling tot het klassieke eigendomsrecht zijn deze rechten in tijd beperkt, soms zelfs afhankelijk van een registratiestelsel (octrooirechten en merkenrechten). En bijna altijd moet de rechthebbende uitzonderingen en beperkingen dulden. Denk aan citeerrecht, parodierecht of het recht op het maken van een thuiskopie in het geval van het auteursrecht.
Veel wezenlijker is dat het voorwerp of de voorwerpen van dergelijke intellectuele rechten aan minimumeisen moeten voldoen willen zij onder de bescherming van deze intellectuele rechten kunnen vallen:
• Bij auteursrecht is er een originaliteitsvereiste (en geldt de bescherming niet voor ideeën of feiten), het octrooirecht kent een nieuwheidsvereiste.
• Bij het merkenrecht is ‘onderscheidend vermogen’ een criterium.
• Bij het databankenrecht speelt de beschermwaardigheid van de investering van de databankproducent een grote rol.
En daar zit de crux. Voor veel data gelden dat bovengenoemde drempels niet of maar deels gehaald worden. Data zijn zelden origineel in de zin dat ‘het stempel van de maker’ zichtbaar is. Data zijn veelal feitelijk van aard, meestal een afgeleide van andere organisatie-activiteiten en daarom verdient het zelden een investeringsbescherming. Vanuit het perspectief van de democratische rechtsstaat is dat logisch. De verstekwaarde in een vrije en democratische samenleving is juist dat ideeën en informatie vrij zijn en deze intellectuele rechten zijn vooral uitzonderingen op de uitingsvrijheid.
Dat betekent voor de praktijk dat veel data in overheidsland geen rechthebbende hebben in de zin van het vermogensrecht. Overheidsdata vallen niet zelden in het publiek domein, alle gemaakte voorbehouden ten spijt. Uiteraard is het zo dat als het om persoonsgegevens gaat, er ook nog andere aanspraken kunnen gelden. Maar die lijken nog minder op het eigendomsrecht.
Kortom. Het is meestal een categorische fout om over ‘eigendom’ op gegevens te spreken als we het over overheidsdata hebben. Laat de gedachte dat alles een ‘eigenaar’ moet hebben los. Het is een wezensvreemd paradigma als het om gegevens gaat. Alsof je het over de geur van saxofoonmuziek hebt.
Walter van Holst is adviseur bij PBLQ met een focus op gegevensbescherming, privacy, open standaarden en open source in de publieke sector.