Ambtelijk loyaliteit kan en mag geen schaamlap zijn om lastige interne kwesties buiten het publieke debat te houden.
Integriteit, onbestreden een mooie karaktereigenschap, is een interessant fenomeen. Vrijwel iedereen zegt er aan te hechten maar de praktijk blijkt weerbarstig. Definities van integriteit zijn er genoeg; vaak met een verwijzing naar algemeen aanvaarde sociale en ethische normen. Maar de hamvraag, wanneer een norm algemeen aanvaard is, blijft evenzo vaak onbeantwoord. Helaas, want normen kunnen ook cultureel bepaald en tijdgebonden zijn of alleen binnen bepaalde organisaties gelden. Veel ondernemingen beschikken misschien wel daarom over eigen integriteitscodes waarin hun kernwaarden in concrete gedragsregels en normen zijn uitgewerkt.
Ook de Rijksoverheid beschikt over integriteitcodes bijvoorbeeld de “Gedragscode Integriteit Rijk 2017/2018”, een boekwerk dat maar liefst 39 bladzijden beslaat. De Gedragscode bevat, behalve wat sleetse retoriek over voorbeeldfuncties van bestuurders en ambtenaren, onder meer de belangrijke erkenning dat normen en waarden ook strijdig met elkaar kunnen zijn en dat persoonlijke en ambtelijke integriteit kunnen conflicteren. De code heeft, lezen we verder, niet alleen externe maar ook interne werking voor de relatie tussen bestuurders en ambtenaren en ambtenaren onderling.
Recente ontwikkelingen rond het BIT geven een mooi inkijkje in de wijze waarop de politieke en ambtelijke leiding van BZK, eindverantwoordelijk voor de Gedragscode Integriteit Rijk, haar integriteitsbeleid in de praktijk vorm geeft.
In mijn vorige blog BIT: De muis die een tijger bleek sprak ik het vermoeden uit dat het voortbestaan van het Bureau ICT-Toetsing (BIT) onzeker is geworden omdat haar adviezen ambtelijk als te kritisch worden ervaren. Uit de reacties die ik naar aanleiding daarvan ontving bleek dat dat vermoeden breed wordt gedeeld. Veel departementen zouden onderhuids geïrriteerd zijn over de vaak kritische adviezen van het BIT. Een bekend en gevaarlijk ambtelijk sentiment dat vaker in staat bleek zingevingsvragen zoals die over het maatschappelijk nut van het BIT, van de agenda te krijgen. Een sentiment door Elias eerder getypeerd als “een compleet verkeerde cultuur”.
De ronduit positieve evaluatie van het BIT eind vorig jaar door Andersson Elffers en Felix (AEF), zou daarom bij de ambtelijke leiding van BZK op forse weerstand zijn gestuit waarna bij staatssecretaris Knops is aangedrongen op een nieuwe evaluatie met een andere opzet. Dat dat niet zonder de nodige “rumor in casa” is gegaan, is inmiddels wel duidelijk.
Zo stond op de site van BZK vanaf 12 augustus jl. plotseling een vacature voor de functie van Hoofd BIT waarop belangstellenden voor 1 september moesten reageren. Bijzonder want geschikte kandidaten voor dergelijke functies liggen niet voor het oprapen en de voortdurende onduidelijkheid over het voortbestaan van het BIT na 2020 zal de belangstelling voor die functie ook niet hebben vergroot. Bijzonder zo mogelijk nog meer omdat het huidige Hoofd BIT haar functie blijkens diverse berichten in de media slechts tijdelijk had neergelegd en er formeel dus geen vacature Hoofd BIT bestond.
Hoe dan ook, vast lijkt nu wel te staan dat het huidige Hoofd BIT niet op haar functie zal terugkeren. Rest de intrigerende vraag waarom zij haar functie dan heeft neergelegd terwijl de evaluatie door AEF zo positief voor haar en het BIT waren uitgevallen. Op basis van wat daarover naar buiten doorklinkt laat zich het volgende scenario schetsen.
De ambtelijke voorstanders op BZK van een nieuwe evaluatie van het BIT zouden daarvoor direct voorzetten op schrift hebben gesteld en die vervolgens aan Knops hebben voorgelegd zonder dat Hoofd BIT en de Toezichtraad BIT daarin waren gekend. Toen Hoofd BIT bij toeval op de betreffende ambtelijke notitie stuitte zou zij dat stuk alsnog eigener beweging ter kennis van de Toezichtsraad BIT hebben gebracht. Vanzelfsprekend, zou ik denken, want de Toezichtsraad heeft tot taak het bewaken van de onafhankelijkheid, kwaliteit en effectiviteit van het BIT en dient dus qualitate qua bij de discussie over een nieuwe evaluatie te worden betrokken. Sterker nog, de Toezichtsraad behoort zo’n ambtelijke notitie dan gewoon voor commentaar te ontvangen voordat dat stuk überhaupt op het bureau van Knops belandt. En nog sterker: nu dat kennelijk niet was gebeurd en ook Knops dat klaarblijkelijk was ontgaan, behoorde het tot de functionele verantwoordelijkheid van Hoofd BIT dat alsnog te doen.
Zo niet echter de ambtelijke en politieke leiding van BZK. Door de gewraakte notitie ter kennis te brengen van de Toezichtsraad zou Hoofd BIT niet alleen haar ambtelijke geheimhoudingsplicht hebben geschonden maar zelfs niet integer hebben gehandeld. Wat we ons daarbij moeten voorstellen (de betreffende notitie was, naar verluidt, niet als geheim of vertrouwelijk geclassificeerd en bovendien hebben ook de leden van de Toezichtsraad een geheimhoudingsplicht) is in raadselen gehuld.
Klopt dit scenario, en daarvoor zijn nogal wat aanwijzingen, dan stuiten we hier op de onnavolgbare logica van een ambtelijke organisatie die, als het er op aan komt, aan integriteit alleen een boodschap heeft zolang haar dat uitkomt. Een organisatie die, wetend dat de Toezichtsraad zich niet in zelfzuchtige ambtelijk kritiek op de positieve evaluatie van AEF zal kunnen vinden, kiest voor de ogenschijnlijk gemakkelijkste weg namelijk Hoofd BIT en Toezichtsraad zo lang mogelijk buiten de interne discussie houden.
Ogenschijnlijk, want de kwade kans dat die daar alsnog achter zouden komen was reëel. Een organisatie die, als dat laatste ook inderdaad gebeurt, kennelijk niet schroomt Hoofd BIT daarvan even ongepaste als juridisch ongeloofwaardige verwijten te maken, de eigen gedrags- en fatsoensregels gemakshalve met de voeten tredend. Maar behalve onfatsoenlijk natuurlijk ook dom want zowel de statuur van de leden van de Toezichtsraad als hun (formeel) onafhankelijke positie stonden er welhaast voor garant dat zij een dergelijke handelwijze van BZK niet onweersproken zouden laten. Zo konden we onlangs dan ook van een voormalig lid van de Toezichtsraad publiekelijk vernemen dat hij was afgetreden omdat de Toezichtsraad zijn taak niet meer naar behoren kan uitoefenen waarmee hij en passant het hiervoor geschetste scenario bevestigde.
De huidige discussie over het BIT is een voorbeeld van problemen die kunnen ontstaan als publieke en persoonlijke belangen dreigen te conflicteren en persoonlijke en ambtelijke integriteit bijgevolg tegenover elkaar komen te staan. Niet voor niets wordt daarvoor in de Gedragscode Integriteit Rijk expliciet de aandacht gevraagd. Met name de ambtelijke leiding lijkt er veel moeite mee te hebben dat, zoals met zoveel woorden in de Gedragscode staat, behartiging van het publieke belang bij de uitoefening van overheidsfuncties altijd voor ambtelijke loyaliteit gaat. Dat ambtelijk loyaliteit dus geen schaamlap kan en mag zijn om lastige interne kwesties buiten het publieke debat te houden.
Natuurlijk, het is slechts één voorbeeld maar helaas wel een uit vele. Met als rode draad dat ze allemaal gaan over integriteit en dat de overheid, alle mooie woorden en lijvige integriteitscodes ten spijt, in de daadwerkelijke omgang met gedrags- en fatsoensregels bij herhaling de verkeerde afslag neemt. Het rapport van de Commissie Fokkens die eind vorig jaar een moderne Romeo en Julia versie binnen het Openbaar Ministerie (OM) onderzocht, bevat over het thema integriteit veel interessante leesstof. Het mankeert de leiding van het OM, aldus die commissie, aan “ethisch leiderschap”. Leiderschap dat volgens de commissie dient te voldoen aan hoge standaarden van fatsoen en integriteit. Het is niet heel waarschijnlijk dat dat probleem zich dan alleen bij het OM voordoet.
Tenslotte: integer handelen is meer dan alleen maar doen wat in gedragscodes staat. Integriteit is een kwestie van innerlijk voelen en willen. Van een oprechte overtuiging. Wie zonder die overtuiging in het leven staat hoort bij de overheid eenvoudig niet thuis. Een schone taak, zou ik denken, voor de Algemene Bestuursdienst daar snel meer aandacht aan te gaan schenken bij de selectie van het leidinggevend kader. Al was het maar om het vele op te pakken dat men daar de afgelopen decennia, verblind door een veel te eenzijdige focus op managementvaardigheden, allemaal heeft laten liggen. Tot grote schade van de publieke zaak naar helaas steeds vaker blijkt.