In hoeverre ervaren en beleven we op senior managementniveau in Den Haag werkelijk de sense of urgency als het gaat om de generieke digitale infrastructuur (GDI)?
Had onlangs een inspirerende ontmoeting met Jacques Pijl (auteur van de bestseller ‘Strategie = Executie’) die mij inzage gaf in een paar leidende principes die cruciaal zijn voor opschaling van innovatie. Een paar ervan kende ik al (zoals ‘start with the end in mind’, ‘horses for courses’ en ‘acteer volgens niet-competitieve samenwerking’), maar over het principe van ‘let’s get real of let’s not play’ moest ik toch wel even nadenken.
In feite niets anders dan ‘put your money where your mouth is’. Je doet écht mee en draagt bij (‘skin in the game’) of niet. Geen ‘freeriders’ of vrijblijvenheid: commitment tonen. Herkenbaar!
Bij het lezen van de nieuwste column van onze gewaardeerde Digicommissaris flitste vooral dit leidende principe door mijn hoofd. En probeer ik te begrijpen wat er aan de hand is. Bijna vier jaar geleden, begin 2014, schreef ABDtopconsult Rob Kuipers een klinkend rapport met de pakkende titel ‘Geen goede overheidsdienstverlening zonder een uitstekende Generieke Digitale Infrastructuur (GDI)’. Waarbij de auteur er destijds nog een drietal gratis ondertitels bij leverde – ter vergroting van de sense of urgency (‘de haperende machinekamer van de dienstverlenende overheid’, ‘zonder een veel betere GDI kunnen we de politieke ambities niet waarmaken’ en ‘zonder een forse verbetering van de governance en zonder financieringsafspraken, gaan we er niet in slagen de GDI op het vereist niveau te krijgen’).
Geen woord Spaans bij zou je zeggen, zeker niet voor het zesde rijkste land ter wereld wat miljarden investeert in infrastructuur. Denk aan investeringen in HSL/Fyra (€11,0 miljard), Betuwelijn (€4,7 miljard) of Noord/Zuidlijn (schatting €3,1 miljard). Om zo als land voorop te kunnen blijven lopen in een alsmaar competitieve wereld – gericht op het continueren van ons hoge welvaartsniveau! En met die wake-up call van ‘Maak waar!’ – rapport over het functioneren van de digitale overheid in relatie tot de snelle digitalisering van de samenleving – zou je zeggen dat …
Juist daarom dat ik die recente column van Bas Eenhoorn nogmaals moest herlezen. Huh, begrijp ik het nu goed? Is dat na bijna vier jaar nog steeds niet gefikst? Hebben we op senior managementniveau in Den Haag nog steeds niet in de gaten dat het bij GDI om vitale infrastructuur gaat? Dat de wedstrijd de komende jaren niet wordt gespeeld in het fysieke, maar in het digitale speelveld? Bij iets verdere bestudering las ik dat men eruit is; de kosten worden per 2018 volgens het profijtprincipe (‘de gebruiker betaalt’, p*q) doorbelast. De vraag is of dat nou meest slimme oplossing is. Iets in mij zegt dat de Deltacommissaris het dan toch wel wat beter heeft geregeld met zijn miljard per jaar vanuit het Deltafonds. Blijkbaar zijn ‘droge voeten’ sexyer dan een digitale infrastructuur … Zegt ongetwijfeld iets over de beleefde sense of urgency!
Maak even een uitstapje naar het vakgebied waarin ik mag acteren: smart mobility, de implementatie van nieuwe intelligente transportsystemen, gericht op minder files, minder uitstoot en minder verkeersdoden. Waar uiteraard het vraagstuk van financiering ook hot en taai is, zeker met een transitie van B2G (overheid in traditionele rol van opdrachtgever) naar B2B (gelijkwaardig partnership). Daarom dat we as we speak een tweetal zaken gericht voorrang geven gericht op het doorbreken van vastgeroeste patronen:
1) Opbouw van een triple helix-community. Traditioneel is de overheid ‘owner’ van het vraagstuk mobiliteit (infra, verkeersmanagement). Maar met de komst van nieuwe technieken vervagen de klassieke grenzen tussen bestaande silo’s als weg/infra, voertuig en verkeersmanagement. Steeds meer gaat dat in elkaar op leidend tot één mobiliteitssysteem. Waarin ook private partijen (autofabrikanten en hun toeleveranciers, telecom-, data- en software-aanbieders) een cruciale rol claimen. Wat voor wegbeheerders betekent dat onderlinge samenwerking een randvoorwaarde is wil je als lokale/nationale wegbeheerder aansluiting hebben op het internationale level playing field van autofabrikanten en telecomaanbieders. Dát kan alleen als je als overheid niet alleen klassiek stuurt, maar vooral verbindt – met en tussen partijen die ook gebruikmaken van deze nieuwe techniek (vervoerders, verladers), kennisinstellingen (universiteiten, consultancy-aanbieders) of omgevingspartijen (ANWB, vakbonden, CBR, et cetera). Om dat alles kracht bij te zetten, organiseren we een ‘doorpaktafel’ op CEO-niveau om dat gewenste commitment te kunnen verzilveren. Even terug naar de ‘case GDI’: ik leef met de vooronderstelling dat partijen uit het semipublieke (zorg, onderwijs, veiligheid) en private (banken, verzekeraars, telecom) domein ook belang hebben bij een flitsend lopende generieke digitale infrastructuur. Of mis ik iets?
2) Valuecase op niveau van ecosysteem. Partij één investeert, de benefits gaan naar partij twee. Of er zijn benefits die voor individuele stakeholders niet voldoende zichtbaar danwel moeizaam te kwantificeren zijn (hier: milieu, doorstroming, economische bedrijvigheid). Daarom dat we werken aan het inzichtelijk maken van de benefits voor het hele ecosysteem – vanuit een denkbeeldige toekomstige situatie waarbij waardecreatie centraal staat (het is najaar 2020, er vertrekken dagelijks 100 truckplatoons – circa 350 tot 500 vrachtwagens – uit de Rotterdamse haven de A15 op). Even weer terug naar de ‘case GDI’: mij heeft nog nooit iets bereikt over toekomstige benefits in de geest van ‘als we nu vol gas geven op ICT-investeringen in segment X (zorg, onderwijs, welzijn, veiligheid), dan creëren we met die nieuwe toepassingen voor dat specifieke ecosysyeem deze waarde’. Sterker nog: in mijn beleving hebben interventies als de parlementaire Commissie-Elias alleen maar achterom gekeken.
Kan me zo voorstellen dat met de komst van een nieuw kabinet de lat nog eens flink hoog wordt gelegd. In de geest van de ambitie die Estland bijvoorbeeld heeft weten te realiseren. Wellicht dat het helpt als eerst de sense of urgency rondom de kansen die dit vraagstuk biedt, nog wat scherper worden aangezet.
Dirk-Jan de Bruijn is directeur van de Innovatiecentrale, een publiek/privaat samenwerkingsverband waar nieuwe smart mobility applicaties real life worden getest, zowel in een living lab als op de openbare weg.
Beste Dirk-Jan,
Heel herkenbaar. Belangrijk (gepercipieerd) verschil tussen Deltawerken (en dus de fysieke infrastructuur) en Informatievoorziening (IV): iedereen (en zeker elke manager) denkt verstand te hebben van IV. Naar analogie van de fysieke infra: het zou wat zijn als elk gezin of elke onderneming zelf een stuk infra gaat aanleggen. Een heel dorp die gaat lopen bakkeleien over een stuk dijk langs de rivier.
Daaraan toegevoegd: bij IV ligt heel sterk de focus op de hardware en de software terwijl de focus van de manager en de medewerker moet liggen op de informatiestromen (gegevensmanagement) en op welke wijze men die informatiestromen wil bewerken (functionele behoefte).
Tot slot: 1 van de uitvloeisels van Commissie Elias is het BIT. Mijn ervaring met het BIT: met de kennis van gisteren kijken naar projecten in het nu die gaan over werkelijkheid van morgen. Hoe kun je een project/programma nu beoordelen als de aanpak daarin agile is en je gebruikt waterval als meetlat? Dat is wel wat er gebeurt.
mvg. Bart den Dulk
Dank Bart voor je reactie – begrijpelijk; punt dat ik wilde maken in mijn column is dat we in de waan van de dag blijkbaar onvoldoende zicht hebben op die geweldige kansen die een goed georganiseerde en geoliede generieke digitale infrastructuur ons biedt als ‘bv Nederland’ – welke waarden we straks kunnen creeren als we daar nú vol gas op geven – publiek & privaat, ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid – zonder dat we ons laten beperken door tal van structuren, protocollen of boekhouders! De sleutel daarvoor ligt in ‘start with the end in mind’ (vrij naar goeroe Covey).
Ciao, Dirk-Jan