Data en ai

Nederland als digitale mainport

Internetverbinding is in pakweg 25 jaar tijd net zo belangrijk geworden als elektriciteit, gas en water. Hoe ziet de wereld achter ons modem eruit en hoeveel internetverkeer kan onze digitale infrastructuur aan? Nederland vervult een belangrijke functie als knooppunt van internet exchanges, die honderden kleinere netwerken met elkaar verbinden.

Beeld: Hollandse Hoogte/Wilbert Bijzitter

Ruim een jaar geleden raasde het nog onbekende coronavirus door het land en dat maakte niet alleen de medische wereld zenuwachtig. Aanbieders van internet, zoals netwerkproviders, telecomaanbieders en bedrijven die clouddiensten leveren zaten bij elkaar in crisisberaad. Hoeveel zou het internetverkeer toenemen als gevolg van het thuisblijven en thuiswerken? En kon de digitale infrastructuur dat aan? Scenario’s werden doorgedacht, mogelijke problemen werden op de kaart gezet en telefoonnummers werden uitgewisseld voor als het mis zou gaan.

Tijdens de COVID-pandemie nam de hoeveelheid verkeer inderdaad toe. Door het videobellen en de gestegen vraag naar streamingdiensten, in eerste instantie gemiddeld zo’n vijftien tot twintig procent schat Michiel Steltman, voorzitter van de Stichting Digitale Infrastructuur Nederland (DINL) die bedrijven in deze sector verenigt. Betekende dat verhitte glasvezelkabels en stoom uit de datacentra? Nee, het ging ‘allemaal fluitend’, aldus Steltman. “Je kon die situatie misschien vergelijken met een weekend waarin er druk wordt gestreamd, maar dan ook doordeweeks. Zo’n piek kan het netwerk makkelijk aan. Dat komt mede omdat er al continu wordt geanticipeerd op groei van datahoeveelheden in het netwerk. Iedere paar jaar verdubbelt de capaciteit, eigenlijk is dat bizar snel”, zegt hij.

Die groei van het internet is niet zo gek. Het onderwijs, de medische wereld, de overheid, transport, industrie en entertainment, er is nauwelijks nog een sector te bedenken die géén gebruikmaakt van de digitale infrastructuur. Maar wat voor digitale wereld bouwen we? Op de website van DINL staat te lezen dat ze streven naar een open, vrij, veilig, neutraal en divers internet. Is het dat? Volgens Steltman wel. “Iedereen kan het internet op. Je kunt een aansluiting krijgen, ruimte huren in een datacentrum en een onderneming starten. Er zijn in die zin geen drempels.”

Tegenwicht

Toch zijn er wel zorgen, dat geeft ook Steltman toe. Vooral op het gebied van marktwerking heeft het internet de kaarten opnieuw geschud. Het werkt als een snelkookpan voor globalisering, waarin vooral grote spelers voordeel hebben. Wees de grootste in je vakgebied of specialiseer je zodat je geen last heb van de grote spelers, is het devies. Dat baart niet alleen kritische partijen zoals onderzoeksinstelling Waag zorgen, maar inmiddels stellen ook politici in Europa dat er meer tegenwicht moet komen tegen de dominantie van voornamelijk Amerikaanse techreuzen. GAIA-X is een ambitieus project dat een voornamelijk door Europese partijen opgezette infrastructuur nastreeft. Het moet ook een gemakkelijker werkveld creëren voor kleine en middelgrote bedrijven, zodat ze in een keer de hele Europese Unie digitaal kunnen bedienen.

Steltman is voorzichtig optimistisch over het project. “We moeten onze digitale infrastructuur beschermen en stimuleren. Maar we moeten ook niet te bang worden voor grote partijen. Neem Booking.com dat we als Nederlandse start-up geweldig vonden, totdat het zo groot werd dat mensen het niet meer leuk vonden. Zeker, kleine partijen hebben nauwelijks kans in deze markt en dat is een probleem dat we moeten oplossen”, zegt hij. “Waar ik niet in geloof is dat je techgiganten buiten de deur kan en moet willen houden. Druk niet bij de groten op de rem, maar juist bij de kleinen op het gaspedaal.”

De spelers

Het versturen van een berichtje gebeurt in een handomdraai. Zonder dat je dat door hebt zijn er achter de schermen tientallen bedrijven betrokken bij het afleveren van je boodschap. Telecomaanbieders, netwerkbeheerders, partijen die domeinnamen registreren, cloudproviders, en allerlei bedrijven in datacenters die apparatuur onderhouden en verhuren aan de bedrijven die de uiteindelijk app draaien. “Dit leger van partijen komt door de hoge mate van specialisatie van het vakgebied”, zegt Michiel Steltman. “Vroeger deden veel internetbedrijven alles zelf, van servers tot de verbindingen, nu wordt alles uitbesteed. Elk onderdeel is zo een eigen industrie geworden.”

Het netwerk

Het internet begint (of eindigt) bij je thuis. Een belangrijke schakel in huis is het modem dat het internetverkeer als een soort verkeersregelaar controleert. Het geeft ieder apparaat dat is verbonden – of het nu een laptop of slimme thermostaat is – een IP-adres zodat informatie geadresseerd wordt. Ook praten apparaten zo niet door elkaar heen. Vaak verzorgt het modem ook het draadloze wifi-netwerk. Het modem in huis is via een koper- of glasvezel verbonden met een verdeelkast die de verbindingen op straatniveau regelt. Deze seint het signaal vaak via glasvezel door naar steeds grotere knooppunten totdat het bij de provider terechtkomt die het signaal verder verwerkt richting bijvoorbeeld een internetknooppunt (zie kader exchange).

Daarnaast verwerkt het mobiele netwerk een belangrijk deel van het internetverkeer. Daarvoor staan er door heel Nederland zo’n tien tot vijftienduizend zendmasten die via glasvezelkabels zijn verbonden met het vaste netwerk. Over lange afstanden – bijvoorbeeld tussen datacenters en internetknooppunten – lopen ondergrondse kabels. Continenten zijn via zeekabels met elkaar verbonden die over de zeebodem tussen bijvoorbeeld Amerika en Europa lopen. Ook in Nederland komen zeekabels binnen, voornamelijk aan de Noord-Hollandse kust vanuit Engeland. Satellieten spelen wat betreft de hoeveelheid data een bescheiden rol in het datatransport van het internet.

De internet exchange

Of het nu het wegennet of het elektriciteitsnetwerk is, vrijwel iedere soort infrastructuur heeft knooppunten. Voor het internet zijn dat zogenoemde internet exchanges, die honderden kleinere netwerken met elkaar verbinden. Wereldwijd zijn er tientallen van die knooppunten aan te wijzen. Eén van de grootste bevindt zich in Amsterdam. Wanneer je een website bezoekt dan is de kans groot dat er data door dit internetknooppunt gaan.

Niet alle data gaan door een internetknooppunt. Partijen die veel data met elkaar uitwisselen maken direct verbindingen, bijvoorbeeld een streamingdienst en een internetprovider die de data naar de klanten moeten krijgen. “Bij een internet exchange betaal je per aansluiting, sommige partijen kiezen uit kostenoverwegingen om een directe verbinding met elkaar te maken”, zegt Steltman. “Bij dit zogenoemde private peering wordt er in een datacentrum direct een glasvezelkabel getrokken tussen partijen.”
Wat heeft Nederland aan de aanwezigheid van zo’n groot knooppunt? Steltman legt uit dat het digitale bedrijvigheid aantrekt. “Voor veel grote bedrijven is het aantrekkelijk om in de buurt te zitten. Dit is een van de redenen dat bedrijven als Google en Microsoft naar Nederland komen, de lijntjes zijn kort. Vergelijk het met een haven. Dat begint met een kade en een goede verbinding met de rest van de wereld en voor je het weet zit de hele regio vol met bedrijvigheid.”

Het datacenter

Als kabels de wegen van het internet zijn en de internet exchanges de knooppunten dan zijn datacenters de pakhuizen. Documenten, e-mails en foto’s staan in toenemende mate gestald op servers in grote hallen die gemakkelijk een paar voetbalvelden innemen. In feite zijn datacenters niets anders dan een enorme verzameling van harde schijven (of de wat modernere solid state drives), computers en verbindingen.

Ook hier heeft schaalvergroting toegeslagen onder druk van efficiëntie en kosten. Nederland speelt binnen Europa op dit gebied een belangrijke rol. Steltman schat dat een flink percentage van de Europese servers in Nederland staat die het hele continent bedienen. Zo gebruikt bijvoorbeeld Wikipedia Nederlandse servers.
Er is ook kritiek op de toenemende aanwezigheid van datacenters in Nederland. De grijze datadozen worden niet gezien als een aanwinst voor het landschap, ze leveren maar een beperkt aantal banen op en ook op het energie­gebruik is kritiek. De allergrootste datacenters – de zogenoemde hyperscalers – nemen een flinke hap uit de productie van een volledig windmolenpark. Groene energie die vaak met subsidie is neergezet, betaald door Nederland.

Steltman snapt de discussie over het grote energieverbruik van datacenters niet helemaal. Hij trekt de vergelijking met de kascomplexen in Nederland die enorme hoeveelheden energie vreten. “Dat is ook energie die uiteindelijk vooral naar de export gaat”, zegt hij. “Zo kun je ook redeneren met de datacenters. Ja, het kost energie maar het geeft ons land een belangrijkere rol in het digitale domein, het levert bedrijvigheid op. We kunnen inderdaad stoppen met het bouwen van datacenters, maar accepteer dan dat je over een paar jaar afhankelijk bent van bijvoorbeeld Franse infrastructuur en bedrijven.”

Plaats een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Registreren