Overheid in transitie
Podium

Put your money where your mouth is!

Weegschaal, aan de ene kanten mensen, aan de andere kant een zak met geld
Geld blijkt de meest effectieve manier om onwillige overheden te verleiden om een deel van de informatiesystemen gemeenschappelijk in te kopen en te beheren. | Beeld: Shutterstock

Op 20 februari is er een bijeenkomst met kernspelers over de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS). Staatssecretaris Szabó van Digitalisering wil een centraal loket voor alle overheden, waar burgers en bedrijven hun zaken kunnen regelen. De gedachte is bepaald niet nieuw. Maar de praktijk van samenwerken blijkt weerbarstig. Volgens Guido Enthoven ligt de sleutel niet bij overleg, niet bij wetgeving, maar bij de financiering van de digitalisering van de overheid: ‘Put your money where your mouth is’.

Er moet een centraal loket komen voor alle overheden, waar burgers en bedrijven hun zaken kunnen regelen. De Rijksoverheid moet daarbij de komende jaren meer de regie nemen. Dat is althans de ambitie van Staatssecretaris Zsolt Szabó  van Digitalisering en Koninkrijksrelaties. Hij werkt deze gedachte verder uit in de Kamerbrief over de aanpak van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS): ‘We moeten burgers en ondernemers meer als één overheid kunnen bedienen, en hen bijvoorbeeld niet steeds vragen om opnieuw gegevens aan te leveren. (…) Er is meer samenwerking en afstemming nodig tussen Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en publieke dienstverleners. (…) Juist de mensen op straat moeten het uitgangspunt zijn bij alles wat we als overheid aan digitale technologie gebruiken.’

In de jaren negentig wilde men ook al als één overheid opereren.

De gedachte is bepaald niet nieuw. Er wordt al decennia gesproken over de noodzaak om als één overheid te opereren en burgers en bedrijven daarbij centraal te stellen. In het ‘Actieprogramma Elektronische Overheid’ uit 1998 luidde de ambitie om ‘departementen meer als onderdeel van één concern te laten werken.’ Ook toen al was een belangrijk knelpunt ‘de aanbodgerichtheid van de dienstverlening, waarbij de organisatie van de overheidsdienst centraal staat (en niet de vragende burger)’. Daarna pleitte het programma Overheidsloket 2000 voor ‘denken vanuit de burger’, en het Programma Andere Overheid uit 2003 zette koers op een slagvaardige overheid met een focus op publieke dienstverlening. Jan Willem Boissevain constateerde in iBestuur dat Nederland sinds de jaren negentig al zeven digitaliseringsstrategieën heeft geïnitieerd, elk met dezelfde belofte: een betere overheid voor burgers en bedrijven. Hoewel elk programma ambitieus startte, bleef de realiteit achter: de digitale overheid is nog steeds een weerspiegeling van de gefragmenteerde organisatiestructuur van de overheid, waarbij burgers en bedrijven hun weg moeten zoeken in een doolhof van portals, websites en digitale aanvraagformulieren.

Niets is zo moeilijk te realiseren als vernieuwing, omdat velen hun belangen aan het bestaande hebben verbonden.

De werkelijkheid is blijkbaar weerbarstig. In theorie zullen veel ministeries en gemeenten toegeven dat meer samenwerking op het gebied van digitalisering wenselijk is. Belangrijk voordeel is een gezamenlijke inkoop van systemen, waardoor er een kostenbesparing kan optreden. In de praktijk zijn er echter forse nadelen. Iedere overheidsorganisatie heeft nu een eigen systeem dat toegesneden is op de specifieke werkprocessen van de organisatie. Sommige organisaties hebben vorig jaar hun systemen vernieuwd, terwijl bij andere overheden de hardware of software binnenkort vervangen moet worden. Elke organisatie hecht aan haar eigen autonomie en heeft ook specialisten die hun status en gezag mede ontlenen aan het feit dat zij de enige zijn die de informatiesystemen van hun organisatie kunnen doorgronden. Het zijn allemaal redenen waarom de ambities van ‘Common Ground’ waar de VNG al tien jaar voor pleit zo moeizaam van de grond komen. Machiavelli wist het al: ‘Niets is zo moeilijk te realiseren als vernieuwing, omdat velen hun belangen aan het bestaande hebben verbonden.’

Financiën als hefboom

Betekent dit nu dat de ambities van Szabó tot mislukken gedoemd zijn? Dat zou een te snelle en te sombere conclusie zijn. De staatssecretaris kent als voormalig topman van Capgemini het veld als zijn broekzak. Het betekent wel dat er lessen uit het verleden moeten worden getrokken. Het is voor bestuurders en ambtenaren heel eenvoudig om lippendienst te bewijzen aan blijmoedige ambities op het gebied van samenwerking. Dat is echter niet voldoende om dit ook daadwerkelijk te realiseren. Ook regelgeving zal het verschil niet gaan maken. Zo heeft de inkorting van de wettelijke afhandelingstermijn van Woo-verzoeken op nationaal niveau geen enkel effect gehad. Nee, indien het staatsecretaris Szabó ernst is met zijn ambities, dan ligt de sleutel niet bij overleg, niet bij wetgeving, maar bij de financiering van de digitalisering van de overheid. Put your money where your mouth is.

Digitalisering vormt geen aparte rijksbrede begrotingspost. Dat betekent dat ieder ministerie, iedere provincie en gemeente de vrijheid heeft om naar eigen inzicht hun financiële middelen in te zetten voor digitalisering. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk worden soms achteraf enkele gecumuleerde overzichtsstaatjes gegeven, maar financiën vormt tot dusver niet een instrument waarmee gestuurd wordt. Dat is niet zo slim, want de ervaringen in Denemarken laten zien dat dat nu juist geld de meest effectieve manier is om onwillige overheden te verleiden om een deel van de informatiesystemen gemeenschappelijk in te kopen en te beheren.

Put your money where your mouth is.

Hoe zou dat er in de praktijk uit kunnen zien? Ook al bestaat er geen overheidsbreed overzicht van de kosten van de ontwikkeling en het beheer van ICT-systemen; wel zijn er enkele relevante kengetallen bekend. Op basis daarvan is een bedrag van 10 miljard euro per jaar een conservatieve schatting. Daarbij geldt als stip op de horizon dat ministeries, provincies en gemeenten in 2035 veel meer samenwerken en gebruik maken van een gemeenschappelijke digitale infrastructuur. Daarbij zal er ook in 2035 nog steeds allerlei maatwerk per overheidsorganisatie nodig zijn. Laten we voor dit maatwerk de helft van het huidige overheidsbrede budget van 10 miljard euro reserveren, dat wil zeggen 5 miljard euro. Voor het gemeenschappelijke gedeelte geldt dan een ingroeimodel. Dat betekent dat er de komende 10 jaar ieder jaar 5 procent van het totale budget wordt aangewend voor het ontwikkelen van een gemeenschappelijke infrastructuur. Omgerekend is er dan voor de ontwikkeling van overheidsbrede digitalisering in 2026 een bedrag van 500 miljoen euro beschikbaar is, in 2027 loopt dit op tot 1 miljard, enz. Deze staffel loopt dan in 10 jaar op tot 5 miljard voor een gemeenschappelijke digitale infrastructuur in 2035. De budgetten voor digitale apparaatskosten van de betrokken overheden worden in dezelfde periode met ieder jaar 5 procent gekort. Dan wordt de prijs van een Alleingang op termijn te hoog en zullen overheden op grote schaal uit welbegrepen eigenbelang zorgen voor een soepele ingroei in de Common Ground. In deze tijd van bezuiniging zal de staatssecretaris de blaren op zijn tong moeten praten om andere departementen, IPO en VNG te overtuigen van de noodzaak van deze aanpak. Maar alleen op deze manier maken zijn ambities een kans van slagen.

Mr. dr. Guido Enthoven deed voor de ‘maatschappelijke coalitie Over Informatie Gesproken’ onderzoek naar het thema ’25 jaar ICT, overheid en samenleving’.

Klik HIER voor meer informatie over het rapport ‘Over schonen dromen en verbroken beloften’

 

Lees ook:

 

Plaats een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Registreren