Overheid in transitie
Podium

Winstwaarschuwing voor een minister voor Digitale Zaken

Zwart vlak met witte snippers papier, onder een donkergrijs pannendak
Het digitaliseringsbeleid is versnipperd over meerdere ministeries. Kan een minister voor Digitale Zaken daar verandering in brengen? | beeld: Shutterstock/iBestuur

‘Aantal voorstanders van minister van Digitale Zaken blijft groeien, kopte iBestuur op 19 april jl. Begrijpelijk, stelt Paul Strijp. De maatschappelijke urgentie rondom digitalisering rechtvaardigt zo’n zware figuur. Maar de keuze voor een minister is niet op voorhand een succes. Vergeet de wijze lessen niet van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB). Haar kernboodschap? Het gaat bij een formatie niet alleen om een minister of staatssecretaris. Veel belangrijker is het totaalpakket aan maatregelen.

Met het plasje langs de dokter

Ze buitelden de afgelopen periode over elkaar. Staatssecretaris Van Huffelen en haar directeur-generaal Heijblom, de koepelorganisaties Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), de ondernemers Blom en Klöpping, het Adviescollege voor de ICT-toetsing, een viertal politieke partijen (D66, Volt, GL-PvdA, BBB), regeringscommissaris Zuurmond en cybersecurity-expert Hubert. Allemaal lieten ze de formerende partijen weten dat een staatssecretaris voor Digitale Zaken niet meer volstaat. Er moet een minister komen. Voor sommigen zelfs met doorzettingsmacht en aanwijzingsbevoegdheid, met bevoegdheden en mandaat. Een minister van wie anderen in het kabinet afhankelijk zijn. Waarom afhankelijk? Omdat de andere bewindspersonen dan eerst ‘met hun plasje langs de dokter moeten’, langs de minister voor Digitale Zaken dus. Hij of zij moet hun ICT-plannen goedkeuren. De minister van Financiën geldt hierbij als het ultieme droombeeld. Iemand met een stevige positie, ook nog eens wettelijk verankerd. En waarom moet dat allemaal? De argumenten lopen uiteen. Variërend van de versnippering in het huidige publieke digitale landschap, de hoge kosten die met ICT-projecten en -infrastructuur gemoeid zijn tot de grote gevolgen voor de burger als er weer eens een keer iets mis gaat. So far so good!

Nu al in de spreekwoordelijke lade

Toch valt er in deze discussie iets op. Drie jaar geleden, ten tijde van de vorige formatie, kreeg de NSOB een opdracht van maar liefst drie ministers. Die van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Justitie en Veiligheid (JenV) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De opdracht luidde om tot een visie te komen op de governance van het digitaliseringsbeleid. Dat was namelijk versnipperd. Elk departement was verantwoordelijk voor een deel van dat beleid. Of dat niet wat overzichtelijker kon?

Het maakt eigenlijk niet zo veel uit of we nu kiezen voor een minister voor Digitale Zaken of een andere figuur. Veel belangrijker is de symboliek.

De NSOB schreef een zeer lezenswaardig advies, het rapport Actuele kwestie, klassieke afweging. De essentie? Het maakt eigenlijk niet zo veel uit of we nu kiezen voor een minister voor Digitale Zaken of een andere figuur. Zoals bijvoorbeeld een staatssecretaris of een regeringscommissaris. Veel belangrijker is de symboliek. Iets wat de urgentie van digitalisering benadrukt en beweging creëert. Maar nog belangrijker is het totaalpakket: het geheel aan maatregelen rondom de keuze voor een bepaalde variant.

Twee wijsheden

Voor het samenstellen van dat pakket had de NSOB twee wijsheden in petto. Allereerst, vrij naar de legendarische voetballer met nummer 14: ‘elk voordeel heb zijn nadeel’. Elke oplossing heeft dus zijn keerzijde. Ook een minister voor Digitale Zaken. Een dergelijke variant heeft als risico dat de ruimte voor decentrale processen wordt beknot. En dat de overige bewindslieden achterover leunen als het om ICT en digitalisering gaat. Immers, waarom zouden ze actief worden, we hebben toch een minister voor Digitale Zaken? Waarmee de balans tussen centrale regie en decentrale vrijheid verstoord zou worden. Zorg dus voor -wat de NSOB noemde- voldoende compenserende maatregelen. Dat wil zeggen: maatregelen die de nadelen van een bepaalde keuze verzachten.

De tweede wijsheid: koester wat je hebt, niets is er zonder reden. Toegespitst op de huidige politieke situatie zou de boodschap van de NSOB dan luiden: wees zuinig op de figuur van een staatssecretaris voor Digitale Zaken in combinatie met een regeringscommissaris voor de informatiehuishouding. Ook al heeft deze bewindspersoon dan slechts coördinerende bevoegdheden en nog geen doorzettingsmacht naar andere departementen. Gooi het kind niet met het badwater weg.

Wat valt nu op als we het huidige debat over de vraag of er een minister voor Digitale Zaken moet komen, nog eens bezien in het licht van dit advies? Welnu, dit advies lijkt vergeten.

‘Of – of’ in plaats van ‘en – en’

Dat blijkt allereerst uit het feit dat zaken soms als onverzoenlijke grootheden tegenover elkaar worden geplaatst. Het debat heeft dan trekken van een ‘of – of’-discussie. Terwijl de NSOB juist leert dat we in ‘en – en’-termen moeten denken.

Blom en Klöpping pleiten voornamelijk vanuit financiële overwegingen voor een minister voor Digitale Zaken.

Zo pleitten Blom en Klöpping in de NRC van 16 april, voornamelijk vanuit financiële overwegingen, voor een minister voor Digitale Zaken. Van der Harst, lezer van diezelfde krant, bediende hen drie dagen later van repliek. Zo’n minister is gedoemd te mislukken. Waarom? Omdat departementen en uitvoeringsorganisaties volgens hem recht hebben op een zekere autonomie bij de uitvoering van hun taken. Deze repliek suggereert dat een minister voor Digitale Zaken die autonomie per definitie uitsluit. En alle decentrale ruimte inperkt. Dat is natuurlijk maar zeer de vraag. Want het zoeken naar een uitgebalanceerde combinatie van centrale regie en decentrale vrijheid is nu juist het kunststuk. Het is voorbarig om op voorhand te stellen dat deze zoektocht bij een minister voor Digitale Zaken kansloos is. Het samen te stellen pakket aan compenserende maatregelen moet juist in dat evenwicht voorzien.

Ook de koepelorganisaties VNG en IPO lijken niet helemaal gelukkig met het feit dat elk departement een eigen digitale strategie kan ontwikkelen. In hun inbreng voor het notaoverleg ‘digitalisering’ op 18 april schrijven zij:

‘Op dit moment zijn verschillende bewindspersonen verantwoordelijk voor de thema’s zoals die zijn benoemd in de hoofdlijnenbrief Digitalisering (2021). De staatssecretaris voor Digitalisering (BZK) heeft een coördinerende verantwoordelijkheid op digitalisering en is daarnaast verantwoordelijk voor de thema’s ‘digitaal fundament’ en ‘digitale overheid’. In dat kader publiceerde zij de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren en de Agenda Coalities voor de Digitale Samenleving. De minister van EZK schreef de Strategie Digitale Economie. De minister van JenV publiceerde de Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS). Wij denken dat het nieuwe kabinet vanwege de samenhang tussen deze onderwerpen de coördinatie kan versterken door één bewindspersoon met doorzettingsmacht verantwoordelijk te maken voor digitalisering, om zo een aantal fundamentele problemen op te lossen. Het meest pregnant hierbij is het knelpunt van verantwoord datagebruik voor de opgaven van de overheid, (…).’

Je voelt het ongemak. Moet dat nu allemaal? Kan één minister niet een einde maken aan deze versnippering? Het is de vraag hoe ver een nieuw kabinet, als zij voor een minister met doorzettingsmacht kiest, die macht moet laten reiken. Immers, ook hier geldt: zorg voor behoud van voldoende decentrale ruimte voor elk departement. En ook hier heeft de NSOB een bruikbaar advies. Realiseer je dat digitalisering een begrip is met meerdere betekenissen. Digitalisering is allereerst een opgave, zoals energietransitie dat ook is. Maar digitalisering is ook een onderdeel van een beleidsdomein. Immers, elk domein heeft tegenwoordig met digitalisering te maken. Of het nu gaat om onderwijs, zorg of economie. Zou het dan niet van wijsheid getuigen om een minister van Digitale Zaken verantwoordelijk te maken voor de overall-opgave ‘digitalisering’? En zich dan inderdaad te laten buigen over een generiek en voor alle departementen relevant onderwerp als datadelen? En om de verantwoordelijkheid voor de digitale aspecten van een beleidsdomein aan de betreffende vakministers over te laten? En daarbij vooral géén doorzettingsmacht te claimen, zelfs niet als de coördinatie suboptimaal is?

Kort en goed. Er moet nog het een en ander doordacht worden. Maar het is wel van groot belang dat het nieuwe regeerakkoord niet onnodig decentrale ruimte inperkt.

Gooi een regeringscommissaris niet met het badwater weg

De vergetelheid van het NSOB-advies blijkt ook uit de stilte rondom haar tweede wijsheid. Koester wat je hebt, alles is immers ooit met een reden bedacht. Dat geldt dus ook voor de huidige staatssecretaris en de regeringscommissaris, die moeten we koesteren. Nu is de stilte op dat punt natuurlijk best begrijpelijk. In een lobby rondom een onderwerp met een grote maatschappelijke urgentie is een pleidooi voor de zwaarste variant, die van een minister, alleszins gerechtvaardigd. Zeker als je bedenkt dat die lobby moet concurreren met claims van andere sectoren.

Zouden we niet eens moeten nadenken over een regeringscommissaris voor cybersecurity?

Maar toch. Wat we nu hebben, is zo gek nog niet. Zeker de figuur van een regeringscommissaris is interessant en voor herhaling vatbaar. Een regeringscommissaris bestaat naast de andere bestuurslagen. Zo functioneert de deltacommissaris naast de waterschappen, provincies, gemeenten en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W). Meer dan tien jaar geleden omschreef de NSOB de regeringscommissaris als ‘een bijzondere staatsrechtelijke en institutionele figuur, ingesteld voor een onderwerp dat betrekking heeft op de zeer lange termijn en een potentieel groot gevaar, maar ook omgeven is met onzekerheid en tegenstrijdige beeldvorming.’ Zo’n commissaris is per definitie tijdelijk en wordt ingehuurd voor een bepaalde klus. Hij of zij beschikt over een eigenstandige bestuurlijke verantwoordelijkheid met een directe toegang tot het parlement. Zouden we, als het gaat om een vraagstuk voor de zeer lange termijn met een potentieel gevaar, niet eens moeten nadenken over een regeringscommissaris voor cybersecurity?

Moraal van het verhaal

In de euforie rondom de eensgezindheid over een minister voor Digitale Zaken, is het zaak om niet op voorhand victorie te kraaien. Bij een al te enthousiaste voortvarendheid van de formerende partijen kunnen er in een regeerakkoord zo maar teksten landen die het evenwicht tussen centraal en decentraal verstoren. Dan zijn we verder van huis. En mocht die minister er uiteindelijk niet komen, dan niet getreurd. De combinatie van een staatssecretaris met een regeringscommissaris, voorzien van een uitgekiend pakket aan compenserende maatregelen, kan ook veel goeds bieden.

Met dank aan Marten Tilstra voor zijn commentaar op de conceptversie van dit artikel.

Lees ook:

Plaats een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Registreren