Blog

De strijd tegen nepnieuws – 2

Welke rol kunnen journalisten en factcheckers spelen als het gaat om het opsporen en bestrijden van nepnieuws en welke mogelijkheden hebben zij om het probleem op te lossen?

De roep om nepnieuws te bestrijden klinkt steeds luider. Overheden in binnen- en buitenland willen nepnieuws aanpakken, Facebook en Google hebben maatregelen aangekondigd en diverse nieuwsmedia hebben factcheckers ingesteld. Maar wat is nepnieuws eigenlijk en wat kan er bestreden worden op een open internet? Dat verkennen we in een reeks blogs. In deel 1 bekeken we wat nepnieuws is. In dit tweede deel kijken we welke rol journalisten en factcheckers kunnen spelen.

Hét antwoord van de traditionele media op nepnieuws zijn factcheckers. Hierbij wordt een stelling, bewering of uitspraak van iemand getoetst op ‘waarheid’. Het is in veel media inmiddels een vaste rubriek geworden: kloppen bijvoorbeeld de beweringen van Thierry Baudet over klimaatverandering? Dat het antwoord vaak niet zo simpel is, blijkt al uit het feit dat de uitkomst regelmatig ‘waarschijnlijk waar’ of ‘grotendeels waar’ is. Internationaal bestaan er talloze factcheckers die op grotere schaal nieuws controleren.

De oudste is de website Snopes die in 1994 is opgericht. Deze website is het meest breed van alle: het bekijkt de echtheid van foto’s, legt in begrijpelijke taal een wetsvoorstel uit en analyseert de betekenis ervan en het controleert gesproken en geschreven uitspraken en beweringen. Het probeert zich zoveel mogelijk op ‘peer reviewed’ artikelen en wetenschappelijk onderbouwde feiten te richten en zo min mogelijk op uitspraken van zelfbenoemde experts of uitspraken waarvan je nooit zeker kunt zijn dat er geen verborgen motief achter zit (dit wordt ‘non-partisan’ genoemd).

Een grote speler is PolitiFact dat kijkt naar beweringen die Amerikaanse politici doen in persberichten, advertenties en interviews. Regelmatig prikken ze de beweringen van Trump door, bijvoorbeeld als hij zegt de president te zijn die in zijn eerste jaar het meeste wetsvoorstellen getekend heeft. PolitiFact controleert onder de naam PundiFact ook de uitspraken van experts, opiniemakers, columnisten, bloggers, politiek journalisten en presentatoren van talkshows. De Truth-o-Meter van PolitiFact kent maar liefst zes verschillende beoordelingen die variëren van ‘waar’, ‘half-waar’ tot ‘onwaar’ en ‘pants on fire’ als een uitspraak belachelijk te noemen is.

Een andere belangrijke speler is het Poynter Institute. Dit instituut organiseert en coördineert het International Fact-Checking Network, dat de kwaliteit van het factchecken wil verbeteren en borgen. Daarvoor heeft het een ‘code of principles’ ontwikkeld, die door andere media gebruikt worden bij het fact checken.

Checken achteraf: de omgekeerde logica van de journalistiek?

Eigenlijk zijn factcheckers een raar fenomeen, want alles wat journalisten schrijven zou waar moeten zijn, toch? Dit fenomeen past in een versnelling van het nieuws waarbij berichten worden verspreid nog voordat ze gecontroleerd zijn. In plaats van dat de lezer of luisteraar keurig na afloop de uitkomst of conclusie van een nieuwsfeit verneemt via het 8-uurjournaal, is hij onderdeel van het nieuws als het nog aan het ontstaan is.

We kennen dit van live verslaggeving bij rampen: er wordt vanaf het prille begin gespeculeerd door een journalist ter plekke, ook als er nog formeel weinig bekend is over de gebeurtenissen. Media brengen continu updates en herroepen daarmee soms hun eerdere verslaggeving. Dat levert voortdurend nieuwtjes op: iemand die reageert, een bewering die later niet blijkt te kloppen enzovoorts.

We zien dus een verschuiving in de journalistiek in de richting van weergeven wat er gebeurt terwijl het aan het gebeuren is, en uitspraken waarvan het waarheidsgehalte (nog) niet zeker is. Deze worden dan tussen aanhalingstekens gezet: “Iemand heeft iets gezegd”.

Journalistiek onder druk door teruglopende inkomsten

Dat er tijdelijk mogelijke onwaarheden worden verspreid lijkt voor nieuwsmedia steeds minder een probleem te zijn. Zolang de reputatie van het medium niet in het geding komt en zolang het maar veel eyeballs, clicks en views oplevert: dat is sneller, goedkoper en commercieel aantrekkelijker. Juist sensationele verhalen of uitspraken die een grote kans hebben om onwaar te zijn, leveren veel clicks op. Met een knipoog worden artikelen onder de noemer ‘clickbait’ op sites geplaatst.

Dit is niet los te zien van de trend dat kwaliteitsjournalistiek onder druk is komen te staan: burgers zijn minder gaan betalen voor nieuws, redacties krimpen in, titels worden samengevoegd en tarieven van journalisten staan onder druk. Dit maakt het vaak te duur om uitgebreid onderzoek te doen. Het is helemaal niet interessant zo streng te zijn wat er wel en niet waar is.

Dit alles maakt de wereld van nieuws, feiten en meningen nog diffuser voor een burger. Zeker wanneer hij niet de volledige nieuwsberichtgeving volgt, maar flarden van de ‘live’ discussie meekrijgt en niet goed kan inschatten wat daarvan waar is. En dan hebben we het nog niet eens gehad over uitspraken die suggestief of voor meerderlei uitleg vatbaar zijn.

Factchecken, en nieuw tak van sport?

Misschien dan toch maar vertrouwen op de hulp van gespecialiseerde factcheckers? Het Nederlandse initiatief Nieuwscheckers, een site van de opleiding Journalistiek en Nieuwe Media van de Universiteit Leiden, werkt sinds vorig jaar samen met Nu.nl en Facebook om de verspreiding van nepnieuws via Facebook tegen te gaan.

Docenten en studenten controleren er berichten die door gebruikers van Facebook zijn gerapporteerd als mogelijk nepnieuws. Als een bericht als onwaar of ‘hoax’ aangemerkt wordt, dan wordt er onder dit bericht een waarschuwing geplaatst. Studenten doen dit werk als onderdeel van hun studie. Berichten moeten eerst gemeld worden voordat ze onderzocht worden.

Gevecht tegen de bierkaai?

Alles opgeteld is factchecken op dit moment dus vooral handwerk en afhankelijk van de mensen die tijd stoppen in het uitzoeken van uitspraken, of het gebeurt bij de nieuwsmedia zelf of door onafhankelijke instituten en websites.

Het is de vraag of het factchecken een rendabele business is. Ook voor de gespecialiseerde factcheckers is er maar beperkt geld beschikbaar en zijn de advertentie-inkomsten beperkt. Ministers juichen factcheckers toe, maar investeren er vooralsnog niet in. De studenten aan de Universiteit Leiden doen hun werk gratis.

Het aantal berichten en beweringen is enorm, het aantal factcheckende personen is zeer beperkt: tientallen per instituut, misschien honderden wereldwijd.

Dat brengt ook een zekere willekeur met zich mee: alleen berichten die veel opschudding hebben veroorzaakt, die aangemeld worden of in het oog springen, worden gecheckt. In het ideale geval zou dit veel systematischer gebeuren. In verkiezingstijd zou je bijvoorbeeld willen dat er net zoveel gekeken wordt naar uitspraken van linkse als rechtse politici en niet naar diegene waarvoor het meest betaald wordt of die het meeste bij de politieke kleur van een factcheckend medium passen. Zo beschuldigen de Amerikaanse Conservatieven de factcheck-organisaties van een ‘liberal bias’, een voorkeur voor of neiging tot liberale ideeën. Politici als Geert Wilders beschuldigen de publieke omroepen al jaren van een linkse voorkeur.

Hoewel veel factcheckers de ‘code of principles’ van jet IFCN hanteren, is het de vraag of alle uitspraken zich zo gemakkelijk van achter een bureau door studenten of journalisten laten checken. Eigenlijk zouden ook de uitspraken van factcheckers regelmatig moeten worden gecontroleerd.

Factcheckers kunnen dus wel een bijdrage leveren aan de bestrijding van nepnieuws, maar ze kunnen het probleem nooit volledig oplossen: er is simpelweg te veel werk te doen. Er zijn zoveel berichten die uit onduidelijke bronnen komen, dat de hoeveelheid te controleren informatie op bijvoorbeeld Facebook vrijwel oneindig is.

Er zijn dus andere methoden nodig om nepnieuws echt te bestrijden of te beteugelen. Kan dit ook op een meer geautomatiseerde manier? Als het aan Facebook en Google ligt wel. We bekijken hun aanpak in de volgende aflevering.

Dit artikel is geschreven in samenwerking met Chris Aalberts

Maurits Kreijveld is futuroloog en adviseert onder meer overheden hoe zij het beste kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, zoals digitalisering en de netwerksamenleving.

Plaats een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Registreren