De lockdown heeft zorgen zichtbaar gemaakt die gepaard gaan met de snelle switch naar afstandsonderwijs.
Door de coronacrisis is de onderwijssector in rap tempo gedigitaliseerd. Dat is bewonderingswaardig en opent kansen voor na de crisis. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat prangende ethische en maatschappelijke kwesties nog onbeantwoord zijn.
In 2019 startte een aantal onderwijsinstellingen en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het ‘Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT’. Met die digitale innovatie in het onderwijs schoot het namelijk niet erg op. De coronacrisis heeft dat veranderd. Doordat leerlingen niet fysiek naar school kunnen, is de sector massaal overgestapt op afstandsonderwijs met behulp van digitale middelen.
Het is bewonderenswaardig hoe snel de sector, van lagere school tot universiteit, zich aan de nieuwe situatie weet aan te passen. Er wordt hard gewerkt om zoveel mogelijk uit het afstandsonderwijs te halen. Organisaties als VSNU, SURF en Kennisnet bieden online ondersteuning. Bijvoorbeeld met tutorials over afstandsonderwijs en adviezen over dagindeling, stellen van leerdoelen, geven van feedback en organiseren van samenwerking.
Deze uitzonderlijke situatie zou weleens onderdeel van het ‘nieuwe normaal’ kunnen worden. Onderzoekers van de Universiteit van Harvard voorspellen meer lockdowns in de nabije toekomst, zeker zolang er geen vaccin tegen COVID-19 gevonden is. Daarnaast is het niet denkbeeldig dat door de coronacrisis de geest uit de fles is geraakt en digitale technologie veel breder in het onderwijs zal worden omarmd. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om vormen van gepersonaliseerd leren waarbij leerlingen met behulp van algoritmen lesstof aangeboden krijgen die aansluit bij hun ontwikkelingsniveau. Via learning analytics kan hun voortgang worden gemonitord, scherper en veelzijdiger dan nu. Digitale innovatie zou zo kunnen leiden tot efficiënter en flexibeler onderwijs met sterker gemotiveerde leerlingen, betere resultaten en een betere aansluiting op de arbeidsmarkt.
Mocht die geest inderdaad uit de fles komen, dan is waakzaamheid geboden. Als ICT-middelen met hoge snelheid worden ingevoerd, bestaat het risico dat dit op een weinig doordachte manier gebeurt. Het Rathenau Instituut pleit voor een weloverwogen invoering van ICT in het onderwijs. Zorgen hierover die we eerder hebben geuit, zijn met de snelle overschakeling op afstandsonderwijs zichtbaar geworden. Hieronder lichten we er vijf toe.
Omdat het afstandsonderwijs in de meeste gevallen via tools als Microsoft Teams en Google Classroom wordt gegeven, neemt de invloed van deze grote techbedrijven op het onderwijs toe. Ook biedt Google Chromebooks aan voor weinig geld, of zelfs voor niks. Deze bedrijven worden niet primair gedreven door de wens om het onderwijs te verbeteren, maar door verdienmodellen die gebaseerd zijn op een haast niet te stillen datahonger. Zijn er goede afspraken over dataverwerking gemaakt? Raken we niet afhankelijk van een paar spelers in de markt, waardoor gewenste afspraken niet goed meer af te dwingen zijn?
Een tweede probleem is de toename in sociale ongelijkheid. Sommige leerlingen hebben geen computer, geen goede plek om thuis te werken en/of ouders die hen niet goed kunnen helpen in de digitale omgeving. Afstandsonderwijs staat of valt met een rustig en veilig thuisklimaat en dat is niet overal aanwezig. Twintig procent van de scholen geeft aan niet alle leerlingen meer in beeld te hebben. De PO-raad zegt in de Volkskrant (15 april) dat zo’n 7000 basisschoolleerlingen van de radar zijn verdwenen. Hoe zorgen we dat er geen leerlingen buiten de boot vallen?
Een derde punt is de band tussen leraar en leerling. Die wordt zwakker in onderwijs dat afhankelijk is van ICT. Ook missen leerlingen het contact met klasgenoten. Voor veel leerlingen zijn deze banden onontbeerlijk. Docenten geven aan dat er bij afstandsonderwijs überhaupt minder informatieoverdracht mogelijk is. Wat zijn de gevolgen voor leerlingen die van half maart tot half mei, of nog langer, niet naar school hebben kunnen gaan? Zal er iets ontstaan als een coronageneratie?
Ten vierde zijn er zorgen over privacybescherming. Het is inmiddels breed bekend dat het nu veel gebruikte overlegplatform Zoom privacygevoelig is. Hoe zit dat met Microsoft Teams en Google Classroom? Studenten klagen in de Volkskrant (20 april) dat software voor onlinetentamens een inbreuk betekent op hun privacy. Zij worden door algoritmen gecontroleerd op potentieel verdacht gedrag en er worden opnamen gemaakt van hun gezicht en huiskamer. Surveillance is niet het probleem, die was er in de oude situatie ook. Er kijken nu derde partijen mee en het is onduidelijk hoe zorgvuldig die met persoonsgegevens omgaan. Studenten worden vooraf wel om toestemming gevraagd, maar er is geen werkelijke ‘opt out’ als de consequentie is dat je geen tentamen kan doen.
Tenslotte geldt voor alle ICT-ondersteuning dat die zowel pedagogisch als didactisch evidence based moet zijn. De ad hoc-ondersteuning van het afstandsonderwijs, dat in allerijl is opgetuigd, laat zien dat daar nog niet goed over nagedacht was én dat de behoefte aan een goede inbedding in de onderwijspraktijk groot is. Bij elke vorm van digitale innovatie zou de pedagogische en didactische inbedding leidend moeten zijn.
Niemand ontkent dat lesgeven op afstand nu een noodverband is om er in deze tijden het beste van te maken. Maar met het oog op de langere termijn is het goed om ons af te vragen hoe ICT-middelen daadwerkelijk tot meerwaarde voor het onderwijs kunnen zijn en hoe we ongewenste effecten binnen de perken kunnen houden. Een crisis maakt mensen creatief. Laten we de energie waarmee de sector met deze ongewone situatie omgaat, gebruiken om zoveel mogelijk ervaringen met digitaal onderwijs te verzamelen. Dan kunnen we daarmee de digitale onderwijsinnovatie de juiste kant op sturen.
Bart Karstens is onderzoeker bij het Rathenau Instituut