Zeker gaat er het nodige aan opdrachtgeverszijde mis maar met zo’n opdrachtnemersmentaliteit is er weinig voor nodig om in horrorscenario’s te verdwalen.
Een gecertificeerde hoge snelheidstrein die wanneer het sneeuwt uit elkaar valt, Nederlandse inlichtingendiensten die burgers net zo vaak tappen als Amerikanen dat al wat langer schijnen te doen, ons leger dat door de politiek wordt gedecimeerd in een tempo waar iedere vijand op het slagveld jaloers op zou zijn en veel ophef over nieuwe mislukte ICT-projecten van de overheid: het zijn zware tijden voor hen die graag in politiek en ambtenarij willen blijven geloven. Maar net voordat ik alle hoop dreig te verliezen is er gelukkig een rechter in Zutphen die mij met een boeiend vonnis weet op te vrolijken.
De casus. De Hanzehogeschool in Groningen (HG) verstrekt ICT-bedrijf Cordys Nederland BV op 15 mei 2009 een opdracht in het kader van de vernieuwing van haar Studenten Informatie Systeem. Alle wensen van HG zijn volgens Cordys goed uitvoerbaar m.i.v. de relatief korte termijn waarbinnen het systeem operabel moet zijn. Het contract bevat de gebruikelijke bepalingen waaronder het vervallen van aansprakelijkheidsbeperkingen bij opzet of grove schuld van opdrachtnemer.
Al snel blijkt Cordys niet in staat de overeengekomen deadlines te realiseren. Na herhaald uitstel, repeterende discussies over meerwerk en het alsmaar uitblijven van een gedetailleerde planning, gooit HG op 2 maart 2012 de handdoek in de ring en ontbindt de overeenkomst. Oplevering van het systeem, initieel gepland op 1 september 2009, is uitgebleven. Cordys biedt in reactie daarop nog aan binnen 2 maanden alsnog een ‘concreet werkend’ product te leveren en zelfs binnen 1 dag (!) als HG daarmee niet kan leven, maar HG gaat daarop niet meer in.
In de daarop volgende procedure voor de rechtbank Zutphen verwijt HG Cordys dat zij willens en weten een overeenkomst is aangegaan die zij niet kon nakomen. Cordys, van stonde aan bekend met het grote belang van HG bij tijdige oplevering, schroomt in reactie daarop niet HG te verwijten dat zij had moeten weten dat zo’n complexe applicatie nooit binnen twee á drie maanden gebouwd kon worden. Meer opmerkelijke repliek van Cordys passeert de juridische revue, maar ik beperk mij hierna tot dat verweer en de discussie daarover voor de rechter.
Ter zitting laat een medewerker van Cordys zich ontvallen dat er ‘ja’ tegen het aanvankelijke tijdpad van 3 maanden is gezegd omdat men zich anders niet zou kwalificeren in de aanbestedingsprocedure. Er was, aldus deze medewerker, tegen een te lage prijs aangeboden in de verwachting dat meerwerk alsnog een marktconforme prijs zou opleveren. Cordys wist dus niet alleen al direct dat de overeengekomen termijn onhaalbaar was maar ging er bovendien vanuit dat de geoffreerde lage prijs door meerwerk nog flink zou stijgen.
De rechter toont voor die opmerkelijke ontboezeming, hooguit te begrijpen als Cordys haar handelwijze zelf als normaal beschouwde, geen enkel begrip. Hij constateert dat “Cordys in de aanbestedingsprocedure welbewust haar diensten tegen een te korte termijn en een te lage prijs heeft aangeboden.” Cordys is “de overeenkomst aangegaan terwijl zij wist dat zij die niet althans niet zonder ernstige gebreken zou kunnen nakomen.” Daardoor is, aldus de rechter, sprake van opzet of grove schuld zijdens Cordys in welk geval een beroep op de met HG overeengekomen beperkingen van aansprakelijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Hij wijst er voorts op dat het opzettelijk verkeerd informeren van een aspirant opdrachtgever bovendien een onrechtmatige daad oplevert en dat dat evenzeer geldt voor het aangaan van een overeenkomst waarvan Cordys wist dat het die niet kon nakomen. Men heeft daardoor de aanbesteding ernstig verstoort en HG afgehouden van aanbieders die wel tijdig en behoorlijk konden leveren. Cordys heeft dus, naar het oordeel van de rechter, niet alleen wanprestatie gepleegd maar ook onrechtmatig gehandeld.
De weinig scrupuleuze handel en wandel van Cordys zal veel aanbestedende diensten bekend voorkomen. Haar gedrag is helaas kenmerkend voor de wijze waarop meer ICT-bedrijven met hun klanten omgaan. Illustratief in datzelfde verband is de wijze waarop Henk Broeders, voormalig topman van Capgemini, reageerde op recent in het FD gesignaleerde problemen met grote ICT-projecten als GPS en Leonardo. Hij kan, zo zegt hij, bij elk ministerie wel een paar serieuze ICT-problemen noemen. Welnu, geachte heer Broeders, dat kan ik ook. De relevante vraag is echter aan wie dat ligt en ik vrees dat onze meningen daarover nogal verschillen. Zeker gaat er het nodige aan opdrachtgeverszijde mis maar met zo’n opdrachtnemersmentaliteit is er weinig voor nodig om in horror scenario’s te verdwalen.
De uitspraak van de rechter Zutphen is vooral van belang omdat ze die houding afstraft. Daarmee ontstijgt de uitspraak van deze rechter het normale casuïstische niveau en bevat ze een boodschap van meer algemene gelding.
Hulde daarom aan de HG dat men de moed en het doorzettingsvermogen heeft gehad om tot juridische actie over te gaan. Hulde ook voor een rechter in Zutphen voor de overtuigende manier waarop hij in zijn uitspraak aan dat gedrag paal en perk stelt. En nu maar hopen dat diens uitspraak ook de parlementaire onderzoekscommissie naar mislukte ICT-projecten bij de overheid niet is ontgaan.
Geachte heer Leether,
De commissie is volgens mij met reces, maar het zou mij zeer verbazen als dit inderdaad opbeurende verhaal niet tot haar zou doordringen.