Namens het kabinet Facebook gebruiken als één van je communicatiekanalen. Het kan, maar het roept ook vragen op.
Op 28 juli publiceerde de minister-president, mede namens het kabinet, een bericht op zijn Facebookpagina. Deze pagina wordt beheerd door de Rijksvoorlichtingsdienst. In het bericht staat belangrijke informatie over de bestrijding van het coronavirus en een aankondiging over een dag later te nemen bestuurlijke stappen.
Dat Facebook ook in Nederland een populair communicatiekanaal is voor twintigplussers, mag bekend worden verondersteld. Met zo’n zeven miljoen actieve gebruikers laat het andere vormen van social media nog steeds ver achter zich. Het lijkt daarom voor de overheid een logische keuze om dit kanaal in te zetten voor communicatie richting burgers. Toch is hier wel wat op aan te merken en al helemaal wanneer je Facebook wilt gaan gebruiken als je primaire communicatiekanaal.
Allereerst het bereik: Van iedere tien Nederlanders zijn er zes die Facebook niet (meer) gebruiken. Nu kunnen die Nederlanders natuurlijk het desbetreffende bericht ook lezen zonder daarvoor in te loggen, of zonder een account aan te maken. Maar niet voordat er door middel van een zogeheten soft cookiewall aan de nodige nudging wordt gedaan om je te overtuigen wel eerst in te loggen op je Facebook-account, danwel de uitnodiging een nieuw Facebook-account aan te maken. Slechts in hele kleine lettertjes en onderaan staat de optie ‘nu niet’.
Vervolgens zou je nog kunnen stellen dat Facebook bij uitstek geschikt is voor tweerichtingsverkeer: onder het bericht is immers de mogelijkheid voor burgers om reacties te plaatsen. Maar helaas is dit weer alleen mogelijk voor die Nederlanders die al een account op Facebook hebben. Nu moeten we aan die reactiemogelijkheid ook niet al te veel gewicht toekennen: De Rijksvoorlichtingsdienst geeft op de Facebookpagina zelf aan dat voor een zorgvuldige en veilige afhandeling van vragen of opmerkingen toch het beste een brief (sic!) kan worden gestuurd.
In de privacyverklaring schrijft de Rijksvoorlichtingsdienst dat Facebook persoonsgegevens verzamelt van alle Facebookgebruikers. De Rijksvoorlichtingsdienst draagt volgens eigen zeggen met deze Facebookpagina bij aan het verzamelen van persoonsgegevens door Facebook. De Rijksoverheid maakt op haar beurt ook weer gebruik van door Facebook verzamelde persoonsgegevens voor het laten zien van advertenties. Dit is natuurlijk ook een ietwat wonderlijke situatie: Je hebt er dus als overheid klaarblijkelijk een eigen belang bij dat je zoveel mogelijk burgers naar dit buitenlandse platform stuurt.
De privacyverklaring eindigt vervolgens met de geruststellende woorden: “Alle informatie over het beleid van de rijksoverheid is beschikbaar op https://www.rijksoverheid.nl. Op deze website worden geen persoonsgegevens verwerkt.”
Helaas blijkt ook dat niet helemaal te kloppen. Het bericht over het coronavirus stond in eerste instantie namelijk niet op rijksoverheid.nl. Deze omissie werd weliswaar later op de avond hersteld, maar toen was er op Twitter al het nodige commentaar gekomen over het Facebook-only publiceren. Terecht werd daarbij door sommigen ook opgemerkt dat ook berichten op Facebook en Twitter in beginsel gewoon onder de WOB (Wet openbaarheid van bestuur) en de Archiefwet vallen. Artikel 8 van de WOB is het die de overheid zelfs opdraagt om informatie op een dusdanige wijze te verschaffen dat belanghebbende en belangstellende burgers zoveel mogelijk worden bereikt. Facebook-only voldoet daar natuurlijk niet aan.
Punt van mijn betoog is vooral dat we als overheid beter moeten nadenken over de inzet van deze communicatiekanalen. Verplicht je burgers niet om een account te hoeven nemen bij een commerciële partij. Dat is ook helemaal niet nodig aangezien de overheid prima gebruik kan maken van haar eigen websites. Dat kan trouwens ook gebruikt worden voor de broodnodige interactie met burgers over beleid. En het gebruik van Twitter, Facebook of allerlei nieuwe vormen van social media? Doe dat vooral met beleid.
Mathieu Paapst is universitair docent ‘Digitale overheid’ aan de Rijksuniversiteit Groningen.